Detail

TitelNederlandsch-Israëlitische Hoofdsynagoge te ’s-Hertogenbosch
Periode1790-2008
Omvang en Medium12 meter
OpenbaarheidGedeeltelijk openbaar
ToegangNederlandsch-Israëlitische Hoofdsynagoge te ’s-Hertogenbosch, 1790-2008
InventarisDownload Nederlandsch-Israëlitische Hoofdsynagoge te ’s-Hertogenbosch, 1790-2008
 

  •  Inleiding
    • Institutionele geschiedenis
      De Nederlandsch-Israëlitische Hoofdsynagoge te ‘s-Hertogenbosch (verder afgekort als NIHSH) behoort tot de Hoogduitse (Asjkenasische) orthodoxe ritus. De Portugese (Sefardische) stroming was in ‘s-Hertogenbosch niet vertegenwoordigd. De wet van 1814 legde de Joodse Gemeenschappen in Nederland een strakke hiërarchische organisatie op.[1] Aan de top kwam de Hoofdcommissie tot de Zaken der Israëlieten die zetelde in Den Haag en onder rechtstreeks gezag van de Minister voor Erediensten viel. Hieronder kwamen tien Hoofdsynagogen, of ressort[2], die ieder een aantal ring- en bijsynagogen onder hun beheer en toezicht kregen. Een ringsynagoge telde minstens 100 leden, die weer beheer en toezicht hadden over de bijsynagogen, joodse gemeenten met rond de 50 leden. Ook ’s-Hertogenbosch had ring- en bijsynagogen.

      De wet van 1814 kwam in ’s-Hertogenbosch tot uitdrukking in het reglement van 1816.[3] Daarin werd de naam officieel vastgelegd als Nederlandsche Israëlitische Hoofd-Synagoge te ’s-Hertogenbosch. De Hoofd-Synagoge werd bestuurd door een college van parnassijns (parnassim), bestaande uit drie leden, ook aangeduid als ‘kerkvoogden der hoofdsynagoge’, namelijk een Parnas-President, een Parnas-Armbestuurder en een Parnas-Thesaurier. Tot hun taken behoorden het naleven van het burgerlijk Wetboek inzake huwelijken en echtscheidingen, de ceremoniën en de goede orde in de kerk, het toezicht op de pieuze stichtingen, de koosjere bakkerijen en de slacht, toezicht op het begraven, het toezicht op de middelen, het houden van vergaderingen (notulen alleen in het Nederlands), het registreren van geboorten, huwelijken en begravingen en de armenzorg (tot 1814 konden Joden geen aanspraak maken op bedeling van stadswege). Zij werden gekozen door en uit de rijkste leden. Er werden twee soorten leden onderscheiden, de geïmmatriculeerden en de congreganten. Alleen de eersten hadden toegang tot bestuursfuncties en tevens kiesrecht. Geïmmatriculeerde werd men door betaling van een inkoopsom. Dit onderscheid werd in 1875 opgeheven. Vanaf toen waren alle mannelijke leden vanaf 23 jaar, die minstens een jaar in ’s-Hertogenbosch woonachtig waren en een bepaald bedrag aan kerkbelasting betaalden, verkiesbaar.

      Naast het kerkbestuur bestond er een ‘Grote Kerkenraad’, bestaande uit de fungerende drie parnassijns, leden van de Commissie tot de Zaken der Israëlieten, twee ouderlingen of oud-parnassijns en vijf ringnotabelen. Deze laatste woonden binnen het ressort. De Grote Kerkenraad komt twee keer per jaar bijeen rond het paasfeest (Pesach, in maart of april) en het Loofhuttenfeest (Soekot, in september/oktober). Daar werden parnassijns, de opperrabbijn en ambtenaren benoemd en de jaarlijkse rekening en verantwoording vastgesteld, regelementen goedgekeurd, het jaarlijkse quotum vastgesteld (het bedrag dat per gemeente nodig was ter bestrijding van de kosten), het beslechten van geschillen tussen gemeenten. 

      De lokale gemeenschappen bevonden zich bijvoorbeeld in Veghel of Eindhoven. De Israëlitische gemeente te Eindhoven werd aangeduid als Ringsynagoge, net als die te Oss en te Tilburg. Te Capelle was er een ‘bijkerk’. Dat betekent dus dat dit archief van belang is voor de geschiedschrijving van deze lokale killes vanwege bijvoorbeeld benoemingen of financiële rapportages. 

      In 1844 kreeg de gemeente de beschikking over een gebouw aan de Mortelstraat, dat dienst ging doen als synagoge. Van deze locaties was al een deel bezit sinds 1823 van de gemeente.[4] In 1862 werd een nieuw reglement voor de ‘Nederlandsch-Israëlitische Hoofd-Synagoge te ’s-Hertogenbosch’ vastgesteld. Deze is in druk in 1886 verschenen.[5]Er kwam een kerkenraad, bestaande uit vijf leden en die vier keer per jaar vergaderde. Er was ook een Dagelijks Bestuur, of kerkbestuur, van drie leden (voorzitter, ondervoorzitter en thesaurier) onder voorzitterschap van de voorzitter van de kerkenraad. De secretaris kwam van buiten de Kerkenraad. Deze kerkenraad kreeg als taak de verkiezing van het kerkbestuur, de schoolcommissie en de armenraad. De gemeenschapskosten (onderhoud synagoge en begraafplaats, salaris functionarissen en dergelijke) werden opgebracht door de leden. Kerkbelasting werd geheven naar de hoogte van het jaarinkomen. Behalve de kerkbelasting was er een systeem van offergelden en boetes voor overtredingen van religieuze voorschriften. Ook werden inkomsten verkregen uit de verhuur van zitplaatsen in de synagoge. Alle mannelijke leden waren verplicht een zitplaats te huren, evenals de gehuwde vrouwen. Ongehuwde vrouwen mochten alleen voor de Hoge Feestdagen een zitplaats huren, maar moesten een hoger bedrag betalen dan de gehuwde vrouwen.

      Het kerkbestuur stelde functionarissen aan, zoals een rabbijn, voorzanger (chazzan), secretaris, schrijver van Hebreeuwse teksten (sofeer), leraar, koster, rituele slachters (sjochetiem) en toezichthouders (sjomeriem) en rituele bakkers. Een uitzondering was de besnijder (moheel), die een zelfstandige functionaris was. Wegens geldgebrek bleven functies vaak onvervuld of werden ze gecombineerd. Er zijn diverse afzonderlijke organisatieonderdelen ontstaan: de begrafenisvereniging Gasiem, het schoolbestuur, het armbestuur een jongerenvereniging en een damesvereniging. 

      De ressortale zaken, dus alles wat de ring- en bijsynagogen en de opperrabbijn betreft, maakten vanaf 1862 niet langer deel uit van de taken van een Hoofd-Synagoge. In het reglement van 1862 worden ze niet langer genoemd. Ze zijn overgegaan op het Synagogale Ressort, zie archiefnummer 1064. Wel is in de 20e eeuw een serie van ressortale stukken uit de periode 1844-1848 aangelegd. Deze zijn uit de series die elk jaar in die jaren zijn gevormd, opgenomen en bij elkaar gezet. De ressortale stukken uit de periode 1849-1862 maken deel uit van dit archief want ze waren de neerslag van taken van de NIHSH. Vanaf 1863 zijn ze te vinden in NL-HtSA Archiefnummer 1064, voor zover ze nog aanwezig zijn. Ook in de begroting ‘voor de eredienst’ voor 1863 is de post voor ressortale inkomsten en uitgaven, tot dan toe ter ‘memorie’ opgevoerd, vervangen door kosten te betalen ten behoeve van de opperrabbijn.[6] 

      De landelijke bestuursstructuur met een Hoofdcommissie bleef echter nog lange tijd gehandhaafd. Pas in 1870 werd conform de in 1848 vastgelegde scheiding tussen kerk en staat die structuur aangepast. Het Nederlands grondgebied werd onderverdeeld in twaalf Synagogale Ressorten, die ongeveer samenvielen met de provincies en dus de bestaande ressorten, behalve Zuid-Holland dat over twee ressorten verdeeld was. Ieder ressort had zijn eigen Hoofdsynagoge en Opperrabbijn. Vertegenwoordigers van de Hoofdsynagogen vormden vanaf 1870 de 'Centrale commissie tot de Zaken der Israëlieten in Nederland', die in de plaats kwam van de Hoofdcommissie. Drie leden uit de Centrale Commissie vormden het dagelijks bestuur hiervan, de 'Permanente Commissie tot de Zaken der Israëlieten in Nederland'. In het Reglement voor de ‘Centrale Commissie tot de Algemeene Zaken der beide Israëlitische Kerkgenootschappen in Nederland’ (beide slaat op de Asjkenazische en de Portugees-Joodse gemeenschap) uit 1870 is uiteengezet hoe de landelijke organisatie moet gaan worden.[7] Elk kiesdistrict, waaronder Noord-Brabant met als hoofdplaats ’s-Hertogenbosch, benoemde één lid. In inv.nr. 199, het kopieboek van uitgaande stukken, is op 13 juli 1870 een brief te vinden van de Grote Kerkenraad, waarin staat dat Jeronimus Hartogensis is gekozen. Stukken die naar de vertegenwoordiger van Brabant in de Centrale Commissie zijn gestuurd, zijn ook in het archief van NIHSH te vinden. 

      In 1917 volgde een aangepast reglement voor de NIHSH, waarin het aantal leden van de Kerkenraad op zeven werd gebracht. In 1930 volgde een herziening van de reglementen voor wat nu heet de Nederlandsch-Israëlitische Hoofdsynagoge te ’s-Hertogenbosch. Kennelijk hebben voorgestelde veranderingen als in de naamgeving (Nederlandsch-Israëlitisch in Joods, Hoofdsynagoge in Hoofdgemeente, Kerkenraad in Gemeenteraad, Armbestuur in Commissie van Sociale Zaken) het niet gehaald.[8] Wel is er nu sprake van verordeningen, bijvoorbeeld voor de eredienst, huwelijksinzegeningen, slachten of begraafplaats. Van het Ressort is niets opgenomen.

      Direct na de bevrijding in 1944 werden de joden die de verschrikkingen hadden overleefd en waren teruggekeerd naar ’s-Hertogenbosch opgeroepen om weer bijeen te komen. Er werd een voorlopige kerkenraad ingesteld, die in 1945 werd verkozen tijdens en ledenvergadering. M. Seijffers te Gorcum werd eind augustus 1945 benoemd tot Gazzan, Rebbe en Sjoucheit. Vanuit diverse instellingen kwam hulp en ondersteuning: Het Comité tot Herstel van het Jodendom in Nederland, Joodsche Coördinatiecommissie voor Zuid-Nederland. In 1945 bijvoorbeeld zijn in de ingekomen en minuten van uitgaande stukken brieven te vinden uitgaande van deze Commissie, waarvan Simon Topol het secretariaat voerde.

      Geschiedenis van het archief
      Vanaf 1977 zijn delen van het archief naar de Bossche archiefbewaarplaats gekomen. Dat is gebeurd op basis van in bewaargeving, in 1984 bijvoorbeeld voor een periode van 10 jaar, waarna jaarlijks verlengd wordt. Een andere bepaling is dat de stukken jonger dan 30 jaar niet openbaar zouden zijn dan na voorafgaande toestemming van het kerkbestuur. Deze bepaling is in 2014 komen te vervallen. In 1984 is een toegang gemaakt. In 1992 is een volgende aanvulling gebracht, afkomstig van de heer B.E. Spiero, van ongeveer 2 meter uit de periode 1965-1985. Hoe dan ook is nog steeds sprake van in bewaargeving.

      Uit het dossier van de acquisitie van dit archief met archiefnummer 0195 blijkt dat een deel van het comptabiliteitsarchief, dus de financiële stukken van 1844-1888, in 1975 door het Rijksarchief toentertijd gevestigd in Waterstraat aan hun buurman de NIHSH is teruggegeven. Uit een ingekomen stuk uit 1938 blijkt dat die vanaf 1938 in het Rijksarchief in bewaring zijn gegeven. Ze zijn teruggegeven ‘omdat ze in de weg stonden’. Uit het dossier blijkt tevens dat het archief eigenlijk tijdelijk zou verblijven in het stadsarchief, totdat een bibliotheek of museum in Amsterdam gereed zou zijn. Vandaar ook de rechtstitel ‘in bewaargeving’ op grond waarvan het archief bij het stadsarchief was geplaatst. Er is ook wel wat te zeggen voor het plaatsen van dit archief in een landelijke of provinciale bewaarplaats. De inhoud strekt zich vanwege de ressortale taken en stukken uit over een veel breder gebeid dan alleen dat van de stad ’s-Hertogenbosch.

      Bewerking van het archief
      Het volledige archief is in 2021 en 2023 opnieuw geïnventariseerd. Om die reden ontbreken de inventarisnummers 857 tot en met 999. De getallen van de inventarisnummers zijn bedoeld ter onderscheiding en hebben geen sequentiële functie. Sommige inventarisnummers zijn komen te vervallen omdat zij bij definitieve nummering van het archief zijn samengevoegd met andere inventarisnummers. 

      Ingekomen en uitgaande stukken
      De ingekomen en minuten van uitgaande stukken zijn geordend volgens de nummers zoals op de stukken aangegeven. In deze serie kunnen tal van documenten zitten die te maken hebben met bepaalde taken van de Hoofdsynagoge die elders afzonderlijk zijn gerubriceerd: jaarverslagen van commissies of verenigingen, facturen, stukken wegens de armen of het onderwijs. Ook notulen, agenda’s van vergaderingen, jaarverslagen en financiële stukken zoals begrotingen kunnen hiertussen zitten. De stukken zonder nummer aangetroffen zijn apart gelegd en afzonderlijk beschreven, uitgaande van de idee dat deze zijn ‘verdwaald’. In deze series zijn ook diverse in het Hebreeuws geschreven stukken aanwezig, vooral van rond 1850, dan wel Hebreeuwse passages in verder Nederlandse teksten.

      Blijkbaar heeft rond 1880 een herordening plaatsgevonden waarbij nagenoeg alle ingekomen stukken vanaf 1848 in hetzelfde handschrift zijn genummerd en geregistreerd in een tabel. Die bestaat uit een volgnummer, naam verzender en het onderwerp. Er zijn ook enkele van deze tabellen voor minuten van uitgaande stukken, maar voor deze periode 1848-1880 zijn daarvan maar enkele aanwezig. Vanaf circa 1880 is de ordening nog steeds op jaar, maar zonder nummering. Apart zijn nog eens enkele omslagen met ingekomen stukken, ingekomen facturen en stukken als reglementen of contracten aangetroffen, dan wel stukken gericht aan het armbestuur, schoolbestuur of de weldadigheidsvereniging. Deze ‘wanorde’ is hersteld: de ingekomen stukken zijn in de omslag van het jaar waarin ze binnenkwamen teruggebracht. De facturen zijn bewaard gebleven en in de rubriek financiën geplaatst; de overige stukken eveneens in de rubriek waarin ze thuishoren.

      Ook na de Tweede Wereldoorlog, voor het zuiden van Nederland vanaf het najaar van 1944, vind je tussen de ingekomen en uitgaande stukken agenda’s, notulen van kerkenraadsvergaderingen, ledenlijsten, plattegronden, financiële stukken, jaarverslagen en jaarafrekeningen, mededelingen voor leden en eventuele andere belangrijke of benodigde stukken.

      Financiën
      Over elk ‘dienst’-jaar werd een rekening en verantwoording opgesteld, vaak voorgedrukte grote formulieren waarin minutieus de uitgaven en inkomsten zijn vermeld. Vanaf 1845 was de financiële administratie van de NIHSH ingedeeld in ‘afdeelingen’: de eerste is de eredienst, de tweede afdeling het armwezen, met daarnaast de administratie voor het ‘schoolwezen’ ofwel de armenschool. Binnen elk thema waren er ‘hoofdstukken’ ingericht, een soort grootboekrekeningen. Per vermelding zijn de bijbehorende kwitanties of andersoortige bewijzen bewaard gebleven, waarschijnlijk jaren later op deze wijze gearchiveerd. Want vanaf 1844 waren alle financiële bescheiden per jaar bij elkaar gebonden. Bij de inventarisatie zijn de stukken gesepareerd en in rubrieken geordend. 

      Waarom 1844 als eerste jaar? In de administratie wordt bijvoorbeeld bij de rekening en verantwoording over 1844 gemeld dat die een aanvang nemen per 1 april. In dat jaar kwam de sjoel aan de Mortelstraat in bezit van de gemeente. De gemeente onderging dat jaar een reorganisatie en ging ook vervolgens administratief georganiseerder te werk. De registers van ontvangsten en uitgaven laten dat zien: het betreffen vermoedelijk later in het net geschreven schriften. Zo na 1885/1886 wordt, na 40 jaar, de strakke administratie en verantwoording anders, althans uit de stukken blijkt dat er een omslag plaatsvond. De scheiding tussen de financiën van eredienst, armwezen en (armen)school verdwijnt. Van sommige jaren zijn dan de stukken fragmentarisch aanwezig, vaak alle de facturen en kwitanties.

      Naast de rubriek Financiën vind je meer informatie over de financiële situatie van de Hoofdsynagoge onder de rubriek 2.1.4. Ingekomen en minuten van uitgaande stukken. Tussen de correspondentie bevinden zich soms begrotingen, rekening en verantwoordingen en jaarafrekeningen van de Hoofdsynagoge of andere joodse organisaties.

      Tijdrekening
      Bij de ordening van de stukken is de tijdsindeling van Anno Domini aangehouden, niet van de joodse jaartelling, omdat op gedateerde stukken de datum of in AD, of in AD in combinatie met de joodse jaartelling is geschreven. Er zijn maar weinig niet gedateerde stukken aanwezig. De stukken die geheel in het Hebreeuws zijn geschreven, zie bijvoorbeeld ingekomen stukken in de negentiende eeuw, is de plaats in het archief waarin ze zijn aangetroffen, bepalend voor de datering. 

      Terugkeer, opvang en herstel na de Tweede Wereldoorlog
      Het archief van de Hoofdsynagoge kan zeer nuttig zijn voor onderzoek naar de (eerste) wederopbouw van de joodse gemeenschap in ’s-Hertogenbosch na de Tweede Wereldoorlog. De stad ’s-Hertogenbosch werd op 27 oktober 1944 bevrijd. Deze rubriek omvat de periode van ongeveer 1944 tot 1950. Voor meer achtergrondinformatie over de Tweede Wereldoorlog in ’s-Hertogenbosch zie de website van Erfgoed ’s-Hertogenbosch: www.erfgoedshertogenbosch.nl/verhalen.

      Tussen de stukken vind je informatie betreffende organisaties die soms al voor 10 mei 1940 waren opgericht en organisaties die specifiek na de bevrijding van het zuiden van Nederland zijn opgericht om eerste hulp te bieden joodse getroffenen. Na de bevrijding van het zuiden van Nederland vanaf najaar 1944 zijn er verschillende organisaties opgericht om de joodse gemeenschap op te vangen en te ondersteunen. De bekendste daarvan is de ‘Joodsche Coördinatie Commissie’ (JCC) voor Zuid-Nederland, gevestigd in Eindhoven. Deze commissie was in eerste instantie opgericht in 1940 door de Nederlands-Israëlitische en Portugees-Israëlitische kerkgenootschappen om de belangen van joden te behartigen die getroffen werden door de maatregelen van de Duitsers. Het was een overkoepelend orgaan van verschillende joodse organisaties. In de oorlog weigerde deze commissie direct contact met de Duitsers. Nadat de Joodse Raad werd opgericht, die dat contact met de bezetter wel aanging, was de JCC vanaf 1941 niet meer inzetbaar. Direct na de oorlog werd er in Eindhoven een JCC opgericht die zich bezig hield met de opvang van joden die terugkeerden uit de kampen. Ook ’s-Hertogenbosch had een eigen afdeling die viel onder de JCC voor Zuid-Nederland. Voor bijvoorbeeld het verschaffen van leningen was het na de oorlog noodzakelijk dat elk district een eigen commissie vormde.

      Stukken betreffende registratie, onderzoek en taxatie van oorlogsschade zijn terug te vinden onder inventarisnummer 1060. Hier vind je bijvoorbeeld correspondentie met de roofbank Lippmann, Rosenthal & Co. in Amsterdam. Andere commissies die je onder deze rubriek kan vinden zijn de Stichting Noord-Brabant 1940, de Raad voor het Rechtsherstel en het Comité tot herstel van het Jodendom. Deze laatste was na de bevrijding van Zuid-Nederland in Den Bosch gehuisvest aan de Oude Dieze 8. Het Nederlandse Beheersinstituut (NBI) werd direct na de Tweede Wereldoorlog opgericht. Het instituut beheerde de vermogens van tijdens de oorlog verdwenen personen, zoals gedeporteerde joden, maar ook van (vermeende) landverraders en Duitsers die in Nederland woonden. Enkele stukken hiervan zijn opgenomen onder inventarisnummer 1080. Ook stukken betreffende het Centraal Registratiebureau voor Joden zijn onder deze rubriek te raadplegen. 

      Niet alle stukken betreffende de terugkeer, opvang en herstel na de Tweede Wereldoorlog zijn onder deze rubriek terug te vinden. Ook tussen de ingekomen en uitgegane stukken vanaf 1944 vind je informatie die met deze organisaties en deze periode te maken hebben. Soms is dit in de Notabene (NB) aangegeven. Voor onderzoek naar terugkeer, herstel en de eerste wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog kunnen deze archiefstukken van belang zijn. Zie verder ook rubriek 2.2.4.6. (onder Financiën) over herstelbetalingen van oorlogsschade na de Tweede Wereldoorlog aan joodse inwoners van ’s-Hertogenbosch.

      Woordenlijst Joodse cultuur
      In deze inventaris vind je in de beschrijvingen soms begrippen uit de joodse cultuur. Ter verduidelijking van enkele van deze begrippen is hieronder een korte woordenlijst opgenomen van de meest voorkomende begrippen. Verder kan het Joodse Woordenboek van het Joods Cultureel Kwartier verdere ondersteuning bieden: Joodse Woordenboek - Joods Cultureel Kwartier (jck.nl)

      Jiskour                    een gebed voor de overledenen
      Jom Kippoer           de grote verzoendag, een dag waarop Joden spijt kunnen betuigen van gemaakte fouten en een dag waarop men de doden herdenkt 
      Kehillah                    de joodse gemeenschap
      Kasjroeth                 het geheel van spijswetten
      Minjan                      een groep van tien volwassen mannen dat vereist is voor het gemeenschappelijk gebed in de synagoge
      Rosj Hasjana           het Joodse nieuwjaar, valt in het najaar, gewoonlijk in september 
      Sjabbath                   de Joodse rustdag, de zaterdag
      Sjochet                     ritueel slachten

      Openbaarheid
      Aan enkele stukken in dit archief zitten beperkingen op de openbaarheid. Dit is per inventarisnummer aangegeven en in dat soort gevallen kan een aanvraag tot inzage en toestemming worden gedaan middels een formulier via de website, of via erfgoed@s-hertogenbosch.nl.

      [1] https://www.archivesportaleurope.net/ead-display/-/ead/pl/aicode/NL-HlmNHA/type/fa/id/3417/page/2 
      [2] Wallet, B. ‘Regionale structuren en ideologische debatten. Het synagogaal ressort Rotterdam (1900-1917)’ in: Holland 2016-1, 4-11. https://research.vu.nl/ws/portalfiles/portal/1491302/Regionale+structuren.pdf 
      [3] Zie voor de hierna genoemde reglement inv.nr. 2
      [4] Zie inv.nr. 638
      [5] Zie inv.nr. 2 voor het gedrukte exemplaar; de originele handgeschreven versie is te vinden in inv.nr. 50, ingekomen stuk nr. 16
      [6] Zie inv.nr. 414
      [7] Zie inv.nr. 54, ingekomen stuk nr. 29 met als bijlage daarbij het gedrukte reglement. De reglementen voor de NIHSH: zie inv.nr. 2
      [8] Zie inv.nr. 2

  •  Citeerinstructie: NL-HtSA Archiefnummer 0195 Nederlandsch-Israëlitische Hoofdsynagoge 's-Hertogenbosch, 1790-2008, inv.nr. ...
  • Hele toegang