Detail

TitelNV Koninklijke Industrie- en handelmaatschappij van P. de Gruyter en Zoon te ’s-Hertogenbosch, 1822-2000
Periode1822-2000
Omvang en Medium6,5 meter
OpenbaarheidOpenbaar
ToegangNV Koninklijke Industrie- en handelmaatschappij van P. de Gruyter en Zoon te ’s-Hertogenbosch, 1822-2000
InventarisDownload NV Koninklijke Industrie- en handelmaatschappij van P. de Gruyter en Zoon te ’s-Hertogenbosch, 1822-2000
 

  •  Inleiding
    • INLEIDING OP HET OVERZICHT

      DOEL EN OPZET

      Eén overzicht en twee bestanden

      De hierna volgende inventarisatie is van virtuele aard, d.w.z. op ‘papier’/computer wordt een integrale beschrijving gegeven van alle Collecties betreffende het Bossche levensmiddelenconcern De Gruyter (DG), berustend bij het GAHt. Bijna alles is papier, althans plat materiaal. Op het Noord-Brabantse Museum berusten de driedimensionale objecten uit dezelfde collecties. Fysiek echter bevinden zich in het depot van GAHt de DG-collecties, op basis van de eigendomsrechten, afzonderlijk in twee gescheiden bestanden opgesteld:

      1: eigendom GAHt: 

      Collecie De Gruyer (CDG) I: 19 dozen en 4 registers; CDG II: 4 dozen; HTA: 22 dozen en een fotoalbum en serie dia’s; Aanwinsten: 2 dozen en 1 deel. Ook in de Bibliotheek van GAHt waren al boekjes, kranten(knipsels), jaarverslagen en tijdschriften aanwezig.

      Het overgrote deel is via schenkingen aan GAHt gekomen. Van diverse herkomst, d.w.z. vanuit instanties dan wel particulieren kennen zij nauwelijks een interne historische ordening.

      Uit deze vier afzonderlijke collecties is uiteindelijk een geïntegreerd bestand samengesteld volgens de ordening die het beste van toepassing bleek op het NBM-bestand (zie hierna (2)). Daarmee zijn de eerdere beschrijvingen, voor zover bestaand (Van der Heijden 19?? en Kappelhof 1998), vervallen.2

      2: eigendom NBM:

      Collectie Scharenburg (aangekocht 1999); Collectie Museum (schenkingen 1999/2001), die in drie fasen naar GAHt zijn overgebracht, aangevuld met nagekomen materiaal. Het meeste kende geen werkelijke ordening en is volgens hierna toe te lichten beginselen thematisch geordend. Zoals zo juist is gezegd, is de hierboven genoemde andere bestand (1) in dezelfde volgorde omgezet.

      Ten behoeve van een betere raadpleging zijn beide bestanden op onderwerp ineen geschoven. Omwille van de omvang en daarmee de meest complete collectie, is DG-NBM als uitgangspunt genomen. Daarin zijn vervolgens verwijzingen naar DG-GAHt (met inleidende woord Vergelijk / Vgl.) opgenomen en doorlopend genummerd. Met een betreffend eigendomskenmerk op de doos zijn de bezitsverhoudingen vastgelegd.

      Bij de meeste stukken is een vermelding van eventuele schenking / herkomst niet afzonderlijk aangegeven. Alleen samenhangende dossiers blijven op naam aangeduid: als ‘deelcollecties’ werden zij toegeschreven aan een bepaald onderdeel.

      Beide collecties zijn omgepakt in zuurvrije papieren omslagen en opgeborgen in Amsterdamse dozen van het standaardmodel of grootmodel. Buitenformaat stukken zijn in grote platte dozen opgeborgen en buiten de stellingen geplaatst. Eén tekening is vanwege extreme grootte gedeponeerd en gecatalogiseerd voor een HTA-kast (formaat ??).

      Archief en collectie

      Al deze DG-Collecties samengenomen vormen geen archieffondsen, laat staan een integraal samenhangend archieffonds. Van wat een DG-bedrijfsarchief mag heten, is in werkelijkheid weinig overgeleverd. Wat de firma DG tot 1970 resp. nadien SHV hierover in bewaring had (of heeft), is als zodanig niet overgedragen. Over de lotgevallen van het bedrijfsarchief doen verschillende verhalen de ronde, zonder dat hierover zekerheid bestaat.

      Alles wat hierna volgt is niet meer dan een losse verzameling van archivalia en documentatie, die langs velerlei wegen en tal van omwegen uiteindelijk zijn bijeengeraakt. Toeval is dus alles overheersend bij de overlevering.

      Een andere doorslaggevende factor vormt de voorgeschiedenis van de beide heterogene bestanden. Voordat alle mogelijk DG-materiaal bij genoemde instanties belandden en voor de toekomst werden veilig gesteld - midden jaren negentig lijkt wat dat betreft een keerpunt -, was veel van dit materiaal in handen van particuliere personen. Menigeen had een DG-verleden. Vele Bosschenaren hadden gewerkt in de Fabrieken dan wel op de Kantoren. Elders in het land hadden vele vrouwen in de winkels gestaan, of waren mannen filiaalhouder of gewoon bezorger geweest. Zij allen hadden persoonlijke papieren omtrent hun arbeidsrelatie in bezit, vaak aangevuld met gedenkwaardige stukken. Toen DG ten onder ging en uiteindelijk opgedoekt werd en zeker toen het hoofdkantoor/fabriek in 1980 tegen de vlakte ging, moet ‘half Den Bosch’ zich op achtergelaten administratie hebben geworpen en uit nostalgische overwegingen hebben meegenomen. Nostalgie beheerst die generatie tijdgenoten die dit soort materiaal op ruime schaal bewaarde en verzamelde. Dat verklaart het succes van de in 2001 gehouden tentoonstelling. De deftige winkelinterieurs spraken de volwassene aan; ieder kind keek uit naar het Snoepje van de Week. Nog altijd zijn er mensen die thuis DG-memorabilia hebben, al zien we de generatie die de glorietijd van DG nog ten volle hebben meegemaakt, nu geleidelijk uitsterven. Daarmee wordt De Gruyter steeds meer tot een historisch begrip, waarnaar nog altijd weinig gedegen onderzoek is gedaan.

      Collectioneurs stortten zich ook op DG-memorabilia. Van Scharenburg te Noordwijkerhout wist een enorme verzameling bijeen te brengen. Met niet nalatende ijver heeft hij verzameld, geordend, gedocumenteerd en ten toon gesteld. Hoe precies hij eraan kwam, is voor het merendeel niet duidelijk. Van kleine onderdelen van diens bestand is bekend dat hij van tal van particulieren schenkingen ontving. Ook met nazaten van de familie DG stond hij in contact. Vervolgens zien we commerciële figuren de verzamelaarsmarkt betreden. Zij kenmerken zich voorzover in onderhavige collecties terechtgekomen, meer door goedkope reproducties dan door een toegevoegde waarde.

      Deze grote en kleine verzamelaars die doorgaans weinig professioneel te werk gingen, drukten stempels op het hier beschreven materiaal, die bij de archivalische herordening op de belangrijkste onderdelen intact zijn gelaten. Zo rangschikte Scharenburg veel reclame- en verpakkingsmateriaal en legde hij documentatiemappen aan voor zijn museumbezoekers. Zo konden sporen van originele ordening uit de tijd van De Gruyter door hen worden geëlimineerd. Desondanks stuit men bij het herordenen op tal van sporen die verwijzen naar de firma DG. Het herkomstbeginsel terugvervolgend, laat toe het nodige materiaal te herleiden tot een of andere vorm van bedrijfsarchief. Toch is dat bedrijfsarchief niet meer te reconstrueren.

      Deelcollecties en thema's

      Al deze sporen van een eerder bepalend, achtereenvolgend verleden willen we zoveel mogelijk intact laten en laten uitkomen. Om duidelijk te maken dat er een samenhang bestaat, primair in overlevering soms tevens in onderwerp, noemen we die bestandsonderdelen hierna DEELCOLLECTIE. De achtergrond van een Deelcollectie kan van persoonlijke aard zijn (Familiel dG, Gommers, e.d) of rechtstreeks teruggaan op DG-afdeling (Afd. Reclame, Vaste Goederen). Met name bij de particuliere fondsen kunnen zaken van meer persoonlijke aard in combinatie met veelverbreid DG-materiaal meegenomen zijn. Dat laatste dan geeft niet de doorslag. Afhankelijk van de doorslaggevende bestanddelen werden die fondsen ondergebracht bij een bepaalde hoofdcategorie of thematiek.

       

      Schematische invoeging van Fondsen in Thematieken

      Archief / documentatie ReclamemateriaalVerpakkingsmateriaal       Collectie Scharenburg
      Familiex x
      St Paul DGx  
      Zwieteren / GA x 
      Sande / GA   
      Koeslag / GA   
      HTA / GA   
      Bont / GAx  
      Wilschutx x
      Gommersx  
      Scharenburgxxx

       

      Het resultaat is dat sommige onderwerpen uitsluitend belicht zijn vanuit een specifiek Fonds. De overlevering blijkt op dat punt dus uiterst zwak (Gommers = Inkoop; Koeslag = Ondernemersraad). De deelcollectie Wilschut zeg bij voorbeeld meer over de persoonlijke relatie met de familie dG dan over de werkzaamheden van de huisarchitect. Voor een commerciële grootonderneming is nog altijd te weinig bekend over de winst / verlies, inkoop / verkoop / omzetcijfers e.d., al zijn inmiddels een paar interessante balansboeken, magazijnvoorraden en financiële verantwoordingen boven water gekomen. Echter nog altijd geen notulen of vergaderstukken op bestuurs- en directieniveau. Van de Personeelsadministratie resten bijna altijd uitgegane stukken, nauwelijks interne administraties.

      Winkelpersoneel dat lang samenwerkte en hechte vriendenkringen kon vormen, legde bijzondere gebeurtenissen op lokaal vast. Ook de vele klanten verzamelden spontaan het een en ander. Juist uit archieven van derden zullen rekeningen en kwitanties van DG opgediept moeten worden.

      De diversiteit kan van fonds tot fonds verschillen. De meeste namen nog wat reclamemateriaal in de ruime zin van het woord mee, veel minder vaak werd verpakkingen bewaard. Waaraan juist anderen weer veel waarde hechtten en de administratieve kant lieten voor wat het was. Vanouds zocht het GAHt primair naar archivilia en bezat nauwelijks visueel materiaal, al bevonden zich er enkele opmerkelijke stukken tussen. Dankzij Scharenburg verkreeg het NBM een rijke verzameling aan reclame- en verpakkingmateriaal naast de nodige archivalia en documentatie.

      Ordening en hoofdthematieken

      De ordening begon met het opstellen van plaatsingslijsten voor alle afzonderlijke bestanden. Na Kappelhof 1998 m.b.t. CDG II, door Paquay in 1999 NBM-Scharenburg, CDG I en II, nogmaals Paquay 2000 voor NBM-Schenkingen en HTA. Zo werd voor het eerst een compleet overzicht verkregen van het totaal. Daarbij is zoveel mogelijk nagegaan of er samenhangen bestonden en wie eerdere bezitters waren. In de vorm van oude inventaris/plaatsingslijsten resp. digitale bestanden zijn die toegangen nog altijd te raadplegen (Zie Afd. V). Zij kunnen dienen om op stuksniveau nadere informatie aan de raadpleger te bieden, alsmede herkomst van afzonderlijke stukken te traceren. Vervolgens werd het serieel materiaal op een rij gezet. Met name de collectie afkomstig van Van Scharenburg kende de volgende min of meer geordende series:

      1. Verpakkingsmateriaal, Amsterdamse dozen genummerd 1-37, voorzien van inhoudsopgave.
      2. Verpakkingsmateriaal Dubbels, Amsterdamse dozen genummerd: 1-30.
      3. Verpakkingen. Oorspronkelijk ongenummerd; nu nrs 1-15.
      4. Advertenties Kranten. Oorspronkelijk ongenummerd; nu nrs 1-13.

      Deze vier series zijn, afgezien van een lichte uitzuiveringen, intact gelaten. Periodiek verschijnend drukwerk leverde verschillende andere reeksen op.

      Bij deze eerste ordening werd gelet op de aard van het materiaal evenals op de herkomst ervan. In hoofdzaak zijn drie soorten historisch materiaal te onderscheiden:

      • Archieven / documentatie

      Deels dossiers rechtstreeks afkomstig van specifieke afdelingen van DG,; deels losse stukken afkomstig van verschillende particuliere schenkingen aan Scharenburg / Noordwijkerhout resp. aan NBM of GAHt. Bij de opheffing van DG verhuisde het bedrijfsarchief naar nieuwe eigenaar, SHV, maar minder belangrijk geachte stukken moeten zijn achtergebleven dan wel voor vernietiging zijn bestemd (storthoop / container). Werknemers en / of particulieren zullen hiervan stukken hebben meegenomen.

      Voormalige werknemers van DG, zowel winkelpersoneel als productiemedewerkers, stonden aan Scharenburg, vaak na een bezoek aan zijn museum, of na een oproep in de pers, stukken af die zij van de zijde van DG hadden ontvangen. Het betreft vaak personeelsinstructies, cursusmateriaal, pensioenregelingen, gelukwensen ter gelegenheid van een jubileum, e.d.

      Voornamelijk betreft het papier en drukwerk. Een minderheid mag als unieke stukken worden beschouwd. Een deel van de uitgaande correspondentie is zeker clichematig, maar krijgt door adressering een uniek en persoonlijk karakter. Vooral vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw is op grotere schaal dan voorheen gereproduceerd (stencil, fotocopie), waardoor rapporten een grotere oplage kregen en soms meer dan een exemplaar aanwezig is.

      • Reclamemateriaal

      Met drukwerk op allerlei manieren verspreid - van de officiele pers via huisaanhuis-blaadjes tot losse folders toe, maakte DG op grote schaal reclame. Met waardebonnen en spaarzegels gericht op de zuinig inkopende huisvrouwen alsmede Snoepjes van de Week speciaal gericht op kinderen, deed DG aan klantenbinding.

      Materiaal gericht op het propageren van produkten, stimuleren van verkoop bestemd voor de landelijke en de internationale consumentenmarkt, veelal gedrukt in de eigen huisdrukkerij. Van dit massagoed hield in principe de afdeling Reclame zelf een voorbeeld achter en legde hiervan archiefdossier aan. Voor het merendeel bewaarde de consument zelf het nodige reclamemateriaal. 

      Te onderscheiden is eenmalig verschenen reclame tegenover periodiek terugkerend. Daarnaast is huiaanhuisblad anders dan in de winkels zelf beschikbaar geseld maeriaal. Hiermee samenhangend speelt de materile kwalieit een rol bij de overlevering: hoe duurzamer, hoe eerder en beter bewaard.

      Externe medewerkers van DG hielden soms eigen documentatie bij, zoals een samenstelster van kookrecepten die werden gepubliceerd in reclamebladen.

      Voorts verzamelden particulieren, soms als vaste klant van DG, blijkbaar allerlei voorlichtings-, reclame- en koopactie-materiaal, in het bijzonder het bekende Snoepje van de Week. Zelfs bestellijsten, bonnen en dergelijke bleven zo bewaard.

      • Verpakkingsmateriaal

      Materiaal als omslag voor produkten, met aanduiding van produkt en DG-logo. Eerst lange tijd letterlijk pakmateriaal voor los verkochte produkten, werd het later met standaardprodukten een herkenbare versiering vergezeld van informatie. 

      Het leeuwendeel van wat Scharenburg bij elkaar heeft gebracht is wat we hierna samenvattend verpakkingsmateriaal zullen noemen, d.w.z. papier, plastic of soms metaal waarin allerlei waar werden opgeborgen, vervoerd en verkocht. Het meest illustratieve is het bedrukte materiaal, terwijl juist het onbedrukte, dat niet omniddellijk te identificeren is als DG, maar gezien de herkomst wel als zodanig beschouwd mag worden, veelzeggend is voor de aanvangsperiode van de levensmiddelen-detailhandel.

      Beide laatste categorieën zijn massaal geproduceerd en ook binnen de Collectie soms ruimschoots in veelvoud voorhanden. Deze gezichtsbepalende categorieën Reclame- (Zie II) en Verpakkingsmateriaal (Zie III) werden daarom afzonderlijk bijeengezet. Dit opvallend aspect van firma-identiteit werd grotendeels gecreëerd door een speciale bedrijfsafdeling, in het bijzonder de Afd. Reclame en uitgevoerd door de Afd. Drukkerij. In zoverre komt toch weer het archivalisch actorenbeginsel om de hoek kijken. In de zogeheten werkdossiers komt iets van de ontstaansgeschiedenis van een design- of reclameproduct naar voren.

      Wat overbleef betreft administratie en documentatie, zoals doorgaans in archieven is aan te treffen (Zie I). Vele krantenknipsels over de ondergang van DG, afkomstig van talloze particulieren, bewijzen bij voorbeeld hoe sterk de firma en/of de winkelketen bij de mensen leefde.

      Van een Collectie Scharenburg in strikte zin (Zie IV) kunnen we spreken met betrekking tot stukken, niet afkomstig uit het bedrijfsarchief van DG. Voor een deel slechts reproducties van originele stukken missen zij veelal authenticiteitswaarde. Vernietiging is te overwegen. Desalniettemin mag bijzondere waarde worden toegekend vooral aan mappen betreffende winkelpuien, winkelinterieurs, tegeltableaus. Daarnaast is er materiaal dat in woord en beeld zijn verzamelen en presenteren in het kader van een museumpje documenteert.

      Behalve Scharenburg fabriceerde een zekere Fred de Moor te Weesp een omvangrijke verzameling documentatie over DG (Zie Fonds De Moor). Deze figuur onderscheidde zich van de eerstgenoemde door zijn commercieel oogmerk. Zijn mappen met fotocopieën, opgesierd met allerlei memorabilia / prullaria, heeft hoogstens documentaire waarde. Een handig naslagwerk om een eerste indruk te krijgen voorhanden materiaal over DG, waaraan we hierna geen nadere aandacht besteden. Vernietiging verdient overweging.

      De inventaris wordt afgesloten met materiaal over de meest recente periode (zie V): overdracht van de Collectie Scharenburg aan het NBM en de wervingsacties door hetzelfde Museum opgezet om aan aanvullende materiaal te komen. De overdrachten van DG-familiestukken vormt een kwalitatief hoogstaand tegenwicht tegen de hoeveelheid van ander, meer triviaal materiaal.

      Thema’s en selectie

      Het niet-seriële materiaal is zoveel mogelijk op onderwerp in nieuw aangelegde dossiers bijeengezet. Binnen ieder inventarisnummer is zo mogelijk de chronologie aangehouden, die met aparte omslagen tastbaar kan zijn gemaakt. De voorhanden onderwerpen zijn onder een overkoepelend thema bij elkaar gezet. We hebben ervan afgezien dergelijke thema’s al te direct te identificeren met bedrijfsafdelingen, in het bijzonder hun activiteiten en hun toenmalige archiefvorming.

      In grove lijnen is volgorde en rangschikking van de thema’s van algemeen naar specifiek. Er werd naar gestreefd samenhangende themata bij elkaar te zetten, ook al lukte dat niet altijd. Het administratief en documentair materiaal liet zich over vier thema’s verdelen (zie I.A-D): algemeen, gebouwen, bedrijfsafdelingen en personeel. Het Reclamemateriaal kent zes soorten (II.A-F), waarbij de ontwerpen uit de tekenkamer aandacht verdienen. Het Verpakkingsmateriaal (III.A-C) valt op grond van manier van verwerking dan wel wijze van bewaring uiteen.

      Zo rijst de vraag van selectie en vernietiging. Omdat de ordening niet minutieus tot op stuksniveau plaatsvond, is terughoudendheid betracht. Bleken meer dan een paar identieke exemplaren aanwezig, dan zijn de meest gave ervan bewaard; de overige werden verwijderd. Enkele keren werd toch de voorkeur gegeven aan verpreid bewaren van identieke exemplaren, omdat die onder verschillende invalshoeken kunnen worden geordend.

      Conservering en opberging

      In uitvoering en bij raadpleging valt een onderscheid tussen traditionele en jongere informatiedragers: audiovisuele materiaal zoals foto’s, film en video, grammofoonplaten en cassetebandjes. Hoe afwijkend van de traditionele ook, de moderne informatie met beeld en geluid is ondergeschikt gemaakt aan de thematische ordening. Een apart overzicht is samengesteld als Bijlage.

      Ook hier geldt eenzelfde indeling naar herkomst. Van het bedrijf zelf stammen films, fotoalbums, fotonegatieven, vaak van professioneel niveau. Wat van particulieren komt blijft doorgaans kiekjes en amateurfilmpjes. Scharenburg liet oude negatieven en ander beeldmateriaal opnieuw afdrukken of reproduceren. Op naam van DG kwamen langspeelplaten uit of waren casettebandjes te koop. Zo maken geluidsdragers deel uit van deze omvangrijke collectie. Omwille van een goede conservering zijn bepaalde AV-middelen elders in depot ondergebracht.

      Wat de conservering betreft is veel hinderlijk materiaal (paperclips, plastic hozen, klemmappen, e.d.) verwijderd. Opgeplakt materiaal (met lijm of plakband) laat inmiddels los met gevaar voor verlies van originele samenhangen. In mappen of dossier bevinden zich soms bedrukte metalen plaatjes van aluminium of blik. Zij verkeren in roestvrije toestand en lijken weinig gevaar op te leveren voor de materiële toestand van het papier. De hele verzameling van Scharenburg zat vol met plastic mapjes in alle mogelijke vorm, maten en condities. Al deze werden zo veel mogelijke verwijderd.

      Menig aangetroffen map kende een hoogst rommelige inhoud. Die gevallen, van recente datum, konden zonder bezwaar worden opgeheven en over de thema’s en onderwerpen worden herverdeeld. Anders zijn in principe dossiers, mapjes e.d. gehandhaafd om de context zoveel mogelijk intact te laten.

      Voorzover mogelijk zijn moderne inlijstingen uit de lijst gehaald. Contemporaine belijsting (glas!) is gehandhaafd, wat consequenties heeft voor de opberging.

      Kwetsbaar is vanzelfsprekend een oude glasplaat met een vastgelegde toespraak door een dG. Ook veel oude reclamekranten/blaadjes vooral van ‘voor de oorlog’ blijke snel in te scheuren. Speciale voorzorgsmaatregelen?

       

      Beperkte overhevelingen

      Ondanks alle respect voor de eigendomsverhoudingen,hebben we op zeer beperkte schaal overhevelingen vanuit verschillende bestanden, d.w.z. eigendom van GAHt of van NBM, toegepast om zo consistent en zo compleet mogelijke dossiers te verkrijgen. GAHt beschikt over een omvangrijke verzameling bouwtekeningen over de Orthenstraat, maar compleet bleek die niet. Er werden nog diverse bij gevonden. Die zijn bij wijze van supplement in een doos bijeengebracht. Over de bouwtekeningen hield DG zelf al een archivering bij die in het GAHt-bestand grotendeels intact is gelaten. Voor het overige is een chronologie aangehouden om de achtereenvolgende (ver)bouwfasen beter te kunnen volgen.

      De voltooiïng van de grootscheepse verbouwing in 1939 vormde de aanleiding het gehele fabrieks- annex kantorencomplex in beeld te brengen. Belangrijkste lacunes waren administratieve stukken betreffende bouwactiviteiten die uit alle mogelijke kanten kwamen aanwaaien. Zij zijn bijeengebracht in een samenhangend dossier als onontbeerlijke aanvulling op de bouwtekeningen. Wat de beide andere, jongere complexen betreft beschikte het GAHt nauwelijks over bouwpapieren, maar hierover bracht Scharenburg (via particuliere schenkingen) het nodige bijeen, zonder dat hij hiermee uit de voeten kon.

      Samengebracht is voorts serieel drukwerk, dat ook deels reeds aanwezig was in de Bibliotheek van het Stadsarchief. Daarheen waren eerder ontvangen exemplaren al in 1983 overgebracht. Jaarverslagen, ook die van de ‘opvolger-firma’s’, zijn bijeengebracht. Zo ontstonden drie complete reeksen, twee ten behoeve van NBM (deelcollectie Familie en hoofdbestand ad NV) resp. een serie voor de bibliotheek. Overgebleven exemplaren zijn voorlopig ondergebracht in de Collectie DG van GAHt. De eigen Knipselkrant van de afd. Public Relation is zoveel mogelijk gecompleteerd met behulp van her en der te voorschijn komende losse exemplaren. Het GAHt-bestand bevat nauwelijks een exemplaar. Dubbels zijn bestemd voor vernietiging, omdat geen noemenswaardige nieuwe reeks, soms zelfs geen complete nummers waren op te bouwen. Diverse series aan firma- en personeelsbladen zijn eveneens tot zo compleet mogelijke reeksen gecompleteerd. Al deze series zijn voorzover eigendom van GAHt ondergebracht naar de Bibliotheek. Wat aan overcomplete exemplaren resteert, berust nu vooralsnog in de GAHt-collectie. Zo is ook een verzameling verknipte exemplaren als een consistent documentie bijeengehouden.

       

      Introducties en specificaties

      De thema’s worden kort toegelicht, vooral om op eventuele sporen van bedrijfsafdelingen ten opzichte van de per onderwerp samengebrachte stukken te onderscheiden. Voorafgaand wordt in enkele woorden een geschiedenis en een algemene karakteristiek van het overgeleverde bronnenmateriaal gegeven.

      Nadere specificatie of toelichting volgt bij ieder inventarisnummer, indien nodig. Zoals stadia van bewerking bij afbeeldingen: ontwerp, toepassing en gebruik; bestemming voor export naar buitenland; vandaar teksten in Frans, Duits of Engels of een andere taal. Dossiers, mappen e.d. zijn zoveel mogelijk intact gelaten. Gewezen wordt tevens op aspecten vanuit historisch perspectief, zoals tijdsgeboden woordgebruik e.d. Als er jaartallen worden vermeld, zoveel mogelijk opgenomen dan wel oudste en jongste vermeld.

      Evaluatie en nabewerking

      De hoofdrubrieken worden afgesloten met een evaluatie, die de historische waarde van de collectie op dit onderdeel wil aangeven. Definitieve inventarisatie, fysieke herordening alsmede het uitselecteren van het meervoudige, overvloedig aanwezige Verpakkingsmateriaal zal nog enige tijd vergen. Nader zal moeten worden bekeken wat overgedragen kan worden aan andere instanties of musea (Industriele Vormgeving e.d.) dan wel definitief vernietigd kan worden. Het uiteindelijk doel voor de toekomst dient te zijn een geïntegreerd firma-archief.

       

      BEDRIJFSGESCHIEDENIS EN OVERLEVERING

      Een aanzet

      In 1916 zocht het koopmangeslacht De Gruyter aandeelhouders en werd de familiefirma een naamloze vennootschap onder de naam N.V. Industrie- en Handelsmaatschappij P. de Gruyter en Zoon. Zo kwamen gelden bij elkaar om grootschalig te investeren in de toekomst van het bedrijf. De oorsprong van deze Bossche firma lag toen al bijna een eeuw terug. Twee jaar later, in 1918 zouden directie en personeel het eerste eeuwfeest uitbundig vieren. Het tweede eeuwfeest zou de firma niet meer halen, want zij ging in de jaren-1970 definitief ten onder.

      Ter introductie volgt een korte bedrijfsgeschiedenis, vooral toegespitst op het hierna volgende bestand dat met name licht werpt op de verhouding tussen producent en consument. Als daartoe aanleiding bestaat, volgt een enkele uitstap. De eigen blik op het verleden van het bedrijf is zo’n aspect. Hier kan voorlopig niet meer geboden worden dan een aanzet.

      In 1818 was Piet de Gruyter (+ 1867) eenvoudig begonnen met een handel in grutterswaar. Met het opkopen, verwerken en doorverkopen van erwten, bonen, graan en meel deed hij, en later (met) zijn zoon Louis (+ 1911) goede zaken en vergaarde kapitaal. De familie verwierf aanzien en zou op het landgoed De Pettelaar (aankoop 1875) gaan wonen. De chronologie en de vaak meegegeven periodisering in DG’s bedrijfsgeschiedenis, gaat nog te vaak uit van de familiegenealogie. Vanuit bedrijfshistorisch oogpunt zal die moeten worden bijgesteld, waarvoor we de omvorming tot NV als een wezenlijk keerpunt beschouwen. Een andere kwestie die telkens opduikt en nog steeds bij betrokkenen emoties oproept, is de schuldvraag van de ondergang.

      Literatuur

      • A. Kramer, Bibliografie voor de bedrijfsgeschiedenis, Rotterdam 1993, vooral 225-228 levensmiddelen-detailhandel [codenr 65]. Bevat geen verwijzing naar DG!
      • P. Kriele, De Gruyter’s Snoepje van de Week, Den Bosch 1992 [H 668] Voornamelijk oral history; in marge van tekst summiere bedrijfsgeschiedenis; chronologie; stamboom; grafiek winst/verlies.
      • R. Miellet, C. Halzet-Van der Linden, Honderd jaar grootwinkelbedrijf in Nederland, Zwolle 1994, pag. 234-245 De Gruyter.
      • [V 1031]

       

      1. Voorgeschiedenis 1818 - 1916

      Telde DG nog rond 1905 een enkele fabriek met vijftien man personeel en wat winkels, tien jaar later waren er in het hele land bijna 80 winkels voorzien vanuit een fabriek in Den Bosch waar een paar honderd man emploi vond. In de eerste decennia van de twintigste eeuw werd DG in Nederland hét leidinggevende grootwinkelbedrijf in de levensmiddelensector. De eerste winkel buiten Den Bosch was in 1896 te Utrecht geopend. In 1902 werd de sprong naar Amsterdam gewaagd. In 1905 volgde de successlogan: ‘10 procent’ korting bij contante betaling op gedane aankopen. Met de bouw van de eerste nieuwe grutterijfabriek werd in 1904 begonnen, die in 1912 met een koffiefabriek uitbreiding kreeg. De Orthenstraat werd de zo herkenbare hoofdzetel van een nationaal doorbrekend plaatselijk familiebedrijf.

      Sinds in 1897 de broers Lambert (+ 1951) en Jacques (+ 1940) als firmanten waren toegetreden, hadden zij de tijd mee. Opbloeiende landbouw na de zware crisis van 1880/90; verbeterde infrastructuur vooral waterwegen met goede verbinden naar het centrum van Nederland. Vervolmaakt spoorwegen- en tramnetten legden Brabant open. Mechanisering d.w.z. vervangen van paardentractie door stoom/gasaandrijving, vanaf ca. 1920 door electriciteit. Integratie van productie en detailhandel was het fundament onder DG sinds het einde van de vorige eeuw. Een geïntegreerd netwerk van winkels werd bevoorraad volledig vanuit Den Bosch.

      De doorbraak is wel te plaatsen in de jaren 1905-1910. Deze positieve ontwikkeling had ook zijn keerzijde. Vanouds had DG op het platteland van de Meierij zogeheten magazijntjes ofwel dorpswinkeltjes. In 1907 volgde de overname van Bluysen in Asten met een winkelketen van 52 winkeltjes in Oost-Brabant, maar DG ging slechts door met zes waarvan voor 1914 de helft weer werd gesloten. DG koos voor de klant in de grotere steden, in het bijzonder in het bevolkingsrijkere en welvarendere westen. Niet de boer maar de chique stadsvrouw in de deftigere wijken kwam centraal te staan. DG profileerde zich niet als een gewone kruidenier op de hoek, waar de kerfstok handel en wandel beheersten.

      Rond deze tijd moet de familie naar financieringen hebben gezocht. De firmanten DG zetten aandelen uit om een nieuwe expansiegolf te bekostigen. Later zou blijken dat Bergh-Jurgens ofwel Unilever / Oss heel wat aandelen in handen had. Dat was nog het geval tot 1970. Ondanks de economische moeilijkheden tijdens de Eerste Wereldoorlog verstrekte DG haar positie in de levensmiddelenbranche, doordat het bedrijf fungeerde als depothouder in het kader van de Rijksgraaninzameling.

      Het hoofdgebouw was tot 1980 nog een herinnering in steen aan die aanloopperiode. Op die locatie werd in 1903 het eerste pand opgekocht, waar tot in de jaren dertig alle activiteiten waren geconcentreerd. Voor kantoor en fabriek ontwierpen architecten A. Peijnenburg en W. Welsing een indrukwekkende gevelwand.

      Uit die vroege tijd en de jaren van doorbraak (1818-1916) is in het hierna volgende bestand nauwelijks materiaal voorhanden; veelal wat fotocopieen van officiele documenten. De bedrijfsadministratie is vooralsnog spoorloos op een balans- en vermogensrekening over enige jaren rond de eeuwwisseling na, afkomstig uit het privebezit van Lambert. 

       

      2. Eerste grootwinkelbedrijf 1916-1944

       

      Tot de oudste originele stukken behoort een rapportage of dagboek uit 1915/17 met betrekking tot bouwactiviteiten aan de fabriek aan de Smalle Haven. Hierbij hoort de nodige correspondentie, wat een aardige blik geeft op de begin-20ste-eeuwse manier van bouwen. In de voortdurende aangepaste en vergrote fabriek I kwamen steeds meer machines volgens de nieuwste ontwikkelingen te staan.

       

      Literatuur:

      • Jaarverslagen DG  [GAHt Bibliotheek.
      • Volledige reeksen 1916-1970 in onderhavige collectie.
      • Kriele, a.w., ad Broek, Gommers, Hegge, Heuvel, Holla, Keulemans, Klaue, Klerkx, Mallant, Moers, Monte, Nap, Peijnenburg, Sande, Sanden, Scholz, Schouten, Thijssen, Veggel, Verhulst, Vervoordeeldonk, Wetzer, Vromans, Vugt, Wannijn, Welsing, Wetzer, Wiel, Wilschut, Woensel, Woerkom, Zande, Zwartkruis

      In 1918 klopte de familie het zogenaamde honderdjarig bestaan op om met een toegedichte ver verleden de firma aanzien en respect te verschaffen. De groots gevierde festiviteiten zijn gedocumenteerd met zangbundels, foto’s en de plaquette die het personeel de directie aanbood. Bij koninklijk besluit mocht DG zich sinds 1918 sieren met het predicaat koninklijk. Nog rond de eeuwwisseling gold 1819 als stichtingsjaar. Toen Den Bosch een groots stadsfeest in 1938 te vieren had, presenteerde DG zich dan ook als een Bossche zaak.

      De expansie in Utrecht en Amsterdam verliep betrekkelijk vlot. In 1926 werd een pand in de Leidsestraat van de hoofdstad aangekocht, dat mede in verband met een kostbare en bijzondere inrichting (theebar) het pronkstuk van de firma werd (zie tekening Welsing / Arnhem). In Den Haag bleek het moeilijker terrein te winnen op de concurrentie, maar met een reclamecampagne gedurende een jaar waarbij gespaard kon worden voor een porceleinen servies was de doorbraak bereikt. Het winstpercentage lag rond 1910 bij vier procent. Vroege winkels bevonden zich ook in Breda (1908?), Arnhem (1907), Nijmegen 19?.

      Gezichtsbepalend waren de winkels met hun karakteristieke inrichting, waarvoor tot in 1927 architect Welsing , daarna Wilting verantwoordelijk was. Naast moderne nikkelen kassa’s trokken rode koffiemaalmachine, deftige kroonluchters, marmeren toonbanken e.d. de aandacht van de klant. In het bijzonder vielen op de grote tegeltableaus aan de wand met taferelen verwijzend naar de aangeboden produkten. In tegenstelling tot deze huisstijl voor het interieur kenden de winkels geen uniforme pui, al zijn er markante exemplaren bij. DG’s winkelspel [ca. 1930; na 1935; (pag. 83)] bracht deze keten voor de klanten in beeld.

      De sinds 1926 opgezette Bezorgdienst werd een begrip in Nederland. Hiervoor werd mannelijk personeel ingehuurd bij de plaatselijke winkels waar geuniformeerde meisjes de klanten vanachter de toonbank beleefd bedienden. Mobilisering verliep hiermee parallel; aanvankelijk karren of bakfietsen. Grootafnemers waren tal van kloosters. Later kwamen er hotels, restaurants, kantines bij. De zogeheten Kloosterafd. vormde het begin van de Afd. Grootverbruik, die eigen labels voerde. Voor produktie en distributie kon DG aanvankelijk vertrouwen op de klassieke vervoersverbindingen. Daarna stapte DG over op vervoer over de weg met de bakfiets.

      Vanaf 1918 behoorde Winandy / Luik met een 40-tal winkels in Wallonie tot het expanserende concern DG. Voor expansie richting Duitsland werd de stap gezet naar aanleiding van een tentoonstelling in Dusseldorf 1912/13, waar in dat jaar drie winkels onder de naam DG werden geopend. In de zuivelsector nam men Reichelt over met zo’n 143 winkels vooral in het Rijnland. In 1962 kon het vijftigjaar bestaan worden gevierd van Otto Reichelt (1920). De grote Berlijnse afzetmarkt bedienden 240 winkels onder Nordstern, welke joodse firma in 1933? werd overgenomen. Het Keulse filiaal van Kwatta / Breda nam DG over in 1937, toen het onder sterke Nazi-invloed kwam te staan. Omdat de bedrijfsleiding deze buitenlandse vertakkingen geheimhield, bleef het ineternationale web van het concern lang buiten het gezichtveld.

      Het buitenland van het concern DG blijft ten onrechte vaak buiten beschouwing, maar komt in onderhavig bestand regelmatig voor met voorbeelden uit later tijd. Enerzijds doordat eigengemaakte produkten in het duits, frans, engels en zelfs een scandinavische taal werden aangeprezen. Anderzijds werd speciaal voor de buitenlandse afzetmarkt produkten onder eigen naam verkocht. Voor de Vlaams-Belgische markt bestond een merknaam. Chocola zou een internationaal exportartikel worden.

      Hiermee samenhangend onderhield de familie zelf contacten met Duitsland, waar sommige zonen ervaring opdeden en carriere maakte, of op een zijsproor werden gezet. Economisch geschoold was vooral de Winkel-tak. Die hield voeling met de jongste ontwikkelingen op het vlak van bedrijfseconomie, toen nog een specialisme in opkomst. De directie liet zich nogal eens door deskundigen adviseren en al voor de oorlog het bedrijf doorlichten. Cursussen voor het vrouwelijk winkelpersoneel werden georganiseerd vanuit Amsterdam om de klantvriendelijkheid te bevorderen.

      Mechanisering van levensmiddelenproductielijnen, meestal bediend door vrouwelijk personeel, werd gestimuleerd door de Produktie-staak van de familie. Eerste vrouwelijk personeellid trad in dienst in 1905. De fabrieksmeisjes vormden een aparte groep van het ongehuwde Damespersoneel, tegenover het vrouwelijk winkelpersoneel. Eveneens in 1905 trad de eerste buitenlander in dienst. Een machinemonteur uit Dresden moest de nieuwste apparatuur aan de gang houden en voortdurend aanpassen. Er heerste in het algemeen een Duitse sfeer binnen het bedrijf; niet ongebruikelijk binnen het betrekkelijk recent industrialiserend Brabant.

      De een na de andere generatie bij veel families uit Den Bosch en vooral uit de omstreken kwam te werken bij DG. Zogeheten DG-huwelijken kwamen daaruit voort. Voor het uitbreken van W.O. II werkten er ongeveer 500 mannen en vrouwen op de fabrieken (grijze kledij) en kantoren. DG staat voor een collectief verleden voor een aanzienlijk deel van de Bossche bevolking, via het omvangrijke winkelpersoneel en de talrijke klantenkrng tevens voor de rest van Nederland.

       

      Afdelingen en assortiment

      Zo’n snel groeiende firma moest zijn interne structuur vanzelfsprekend aanpassen. De bedrijfsorganisatie bestond aanvankelijk uit drie Afdelingen. In 1913 kwam het tot oprichting van Afd. Centrale ter ondersteuning van directie (secretariaat; haut finance) naast Boekhouding en Expeditie enerzijds en Winkeladministratie anderzijds. Zo wenste de directie kortetermijn-overzichten met vaste regelmaat te ontvangen. Er is nauwelijks archiefmateriaal bekend dat afkomstig kan zijn van deze meest wezenlijke afdelingen waar veel cijfermateriaal zal zijn omgegaan.

      Hoe de organisatiestructuur zich voor de Oorlog had ontwikkeld is minder duidelijk, waarbij hier de afdelingen Reklame en Drukkerij in het bijzonder de aandacht verdienen. De Reklame begon min of meer als een eenmansafdeling o.l.v. Duitser Arthur Klaue (1921-1954; + 1969), die met de overname van Reicholt was meegekomen naar Den Bosch. Hij was beeldend ingesteld en bedacht het DG-mannetje, bestaande uit de karakteristieke kassabon als lijf en de gulden als hoofd. Naast advertenties moesten met name wekelijkse winkelacties de klanten visueel lokken, wat fotomateriaal in beeld brengt. Met gestencilde Etalagecouranten werd het winkelpersoneel bij de inrichting ervan geinstrueerd. Voor het reclamewerk werd een huisdrukkerij rond 1920 opgezet. Dit creeerde de beste voorwaarde om een eigen imago op papier te zetten, dat op grote schaal werd verbreid.

      Een wezenlijke stimulans vormde de uitbreiding van het assortiment in de richting van de zuivel en koloniale waar: er kwam boter en margarine bij, waarvoor in 1918? een aparte keten onder de naam BOKA werd opgezet. Het nevenbedrijf stopte in 1925, maar leefde als een vastgoed NV voort. De overname van de Duitse Reichelt hangt eveneens met deze zuiveltak samen. Vóór 1920 volgden koffie en thee, waarop de bekende tegeltableaus met hun koloniale uitstraling betrekking hadden. Rijst bleek begin jaren twintig ook een succes. Naast meelproducten in de vorm van vermicelli en spaghetti verschenen rond 1930 chocolade en suikerwaar. Gedroogde zuidvruchten vulden sinds 1934 de schappen. Wijnen en dranken (brandewijn) behoorden vlak voor WO II eveneens tot het winkelassortiment. De eerste huishoudelijke artikelen lijken dan ook al aanwezig te zijn. Waren- en prijslijsten alsmede toevallig bewaarde facturen uit die tijd geven uitsluitsel over wat zoals te koop was (CDG, inv.nr 11: prijscouranten 1932-1938).

      Al deze producten werden vanouds los verkocht; de klant kon de hoeveelheid aangeven. Verpakkingsmateriaal bestond nog hoofdzakelijk uit zakjes en builtjes, die geleidelijk aan een eigen opdruk meekregen. Aan vooroorlogs verpakkingsmateriaal is niet zoveel aanwezig; zie ook nevenbestanden CDG.

      Met de opkomst van de vaste verpakkingen nam het bedrijfsimago toe. Zeker met de koffie bereikte DG een landelijke bekendheid en wist een nationaal marktaandeel van twintig procent te bereiken. Participatie in het Groningse bedrijf Kahler verstrekte die positie. Ook met chocolade verwierf DG naam en opereerde internationaal.

      Literatuur

      P. Reinders e.a., Koffie in Nederland. Vier eeuwen cultuurgeschiedenis, Zutphen 1994: Hfst 7: Ik ben makelaar in koffie. De koffiehandel in de negentiende en twintigste eeuw, pag. 119-126; 170 grafieken. Vgl. pag. 156 (Scharenburg), 159 (tekening Heijenbrock part. bezit)

       

      Reclamecampagnes in de pers tenminste sinds ca. 1920 in lokale kranten, later ook in tijdschriften. Een ingehuurd reclamebureau Atlas / Nijmegen organiseerde die campagnes sinds 1912. De ijzersterke slogan legde nadruk op de kwaliteit (betere waar) en de korting (kassabonnen). Het vormgegeven imago weerspiegelt tegelijkertijd de tijdgeest: de wijze waarop de zichzelf respecterende klant wenste te worden benaderd. Zeker al rond 1930 speelde men in op Sinterklaas met chocoladefiguurtjes in gepaste vormgeving.

      Onder de winkels spanden Amsterdam en Rotterdam met meer dan tien filialen de kroon. Ter gelegenheid van de opening van de 225ste winkel gaf de directie opdracht tot het samenstellen van een fotoalbum door de bedrijfsfotograaf. Ook het productieproces in de nieuwe fabriek werd meer omwille van ergonometrische motieven rond 1935 in beeld gebracht; zie fotoseries. Bij het uitbreken van de oorlog telde DG 268 winkels in heel het land.

      Het landelijke netwerk aan winkels was in districten of rayons verdeeld onder leiding van een regio-inspecteur/leider. Meestal per fiets inspecteerden deze zeventig man als ware potentaatjes de onder hen vallende winkels. De provincies dienden wellicht als basis voor een meer verfijnde geografische indeling. Alle winkels werden rechtstreeks bevoorraad vanuit Den Bosch, vanwaaruit eveneens strakke centrale leiding en controle kwamen. Directieven, correspondentie en wat zoal meer terecht kwam bij het winkelpersoneel belandden via particuliere schenkingen in deze collectie. Het meeste is evenwel naoorlogs.

       

      Fabrieken

      Zoveel mogelijk in eigen beheer vervaardigen van alle aangeboden artikelen impliceerde voortdurende uitbreiding van de fabriek. Door de ongeevenaarde expansie in het land en de beperkte ruimte in de binnenstad van Den Bosch werd de bouw van een tweede fabriek buiten de oude stadskern noodzakelijk. Op het Industrieterrein / Veemarktkade verrezen tussen 1933 en 1938 nieuwe bedijfsgebouwen voor de fabricage van soep en jam; bouwtekeningen voor gebouwen en machines zijn bekend. De werkvloercapaciteit vermeerderde tot bijna 30.000 m2 bij een min of meer gelijkblijvend aantal arbeidsplaatsen. Met ruim duizend arbeiders in de fabrieken had DG zich ontwikkeld tot een van de grootste werkgevers in het industrie-arme Den Bosch en tot de grotere in Zuid-Nederland. Hoofdgebouw bleef de prestigeuse Orthenstraat (foto: ca. 1925?), waar de kantoorruimten een moderne inrichting kregen en toen eveneens de drukkerij was gevestigd.

      Positie van de werknemers werd bij CAO (1931) vastgelegd. Een variabel loonstelsel was ingevoerd in 1920 dat tot na de Oorlog in stand bleef. Een Fabrieksreglement (1931) legde eerder verplichtingen en gedragsregels op aan de arbeiders dan dat deze hun rechten garandeerde. Een eigen Pensioenfonds (1937) startte, aanvankelijk alleen voor het mannelijk deel van het personeel.

      Vaak en gemakkelijk schrijft men de gunstige ontwikkelingen toe aan karakter en zakelijk inzicht van de heren directeuren De Gruyter met hun streng katholieke achtergrond. Verschillende familieleden waren tot de geestelijke stand toegetreden. Persoonlijke relaties zou met name de Winkel-staak aanknopen met andere katholieke ondernemersdynastieën, zoals de familie Vehmeyer (V&D) en Brenninkmeijer (Hema), terwijl de Fabrieken-staak goede connecties onderheild met Jurgens (Unilever). Lambert, een serieus figuur verantwoordelijk voor de produktie (1891-19??), en Jacques de levensgenieter die de winkelbranche voor zijn rekening nam (1896-1940), waren zeker persoonlijkheden met zakelijke capaciteiten. De eerstgeneomde broer overheerste de ander, zodat de produktie de voorwaarden voor de verkoop stelde. Hun opvolgers uit de familie, in totaal zes zonen, namen vanaf de jaren veertig de dagelijkse leiding over. Crisistijd drukte de winst, maar had slechts negatieve uitwerking in de korte periode 1934/38. Juist dankzij de buitenlandse belangen kwam men zo gunstig uit.

      Literatuur

             Kriele, op naam; Sande III, 79-80. 

      3. Wederopbouw en modernisering 1945-1960

      De Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting brachten de nodige problemen met zich mee. Inbeslagname van voorraden; vordering van wagenpark. Tijd van schaarste met zijn door de regering opgelegde distributie dwong tot improvisatie. Importprodukten die niet meer te krijgen waren, werden vervangen door surrogaten, waarvan de kwaliteit hogelijk werd aangeprezen (kaneel, peper). Nieuwe produktielijnen voor surrogaten moesten worden opgestart. In deze periode van krapte ziet men ook extracten opkomen (soeparoma, picalilly, vispasta, tomatenpuree). De distributievrije produktie van soep kon toen vrij tot ontwikkeling komen.

      Doordat Den Bosch in het najaar 1944 werd bevrijd en het noorden nog tot mei 1945 onder Duitse bezetting bleef, was bevoorrading voor de winkels boven de rivieren dwars door de frontlinie niet mogelijk. De fabrieken in Den Bosch hadden oorlogsschade opgelopen. Wederopbouw van het landelijk netwerk aan winkels werd gevolgd door verdere expansie. In 1950 draaiden 300 winkels, in 1960 meer dan 400. Uiteindelijk herrees de bezorgdienst in 1949 onder het motto Winkel Thuis. Bakfietsen werden geleidelijk vervangen door bestelauto’s. Een nieuw wagenpark voor logistiek binnen het bedrijf en de bezorgdienst bestond uit een vijftigtal wagens.

      DG bleek weer winstgevend in 1949. In wezen werd de vooroorlogse lijn met bedieningszaken en vertikale prijsbinding voortgezet. Het personeelsblad Onder Ons dat sinds 1945 verscheen, droeg het Bossche samhorigheidsgevoel uit. Een bedrijfsfilmpje uit 1946 laat zien hoe jubilarissen een rondvaart aangeboden kregen. Overigens stimuleerde de directie met haar vormelijke omgangsvormen bij het personeel sociale omgang, laat staan vakbonden weinig. In katholieke zin werd het wel regelmatig gesegregeerd op retraite gestuurd bij nonnen en paters. Een personeelsraad fungeerde vanaf 1957. Voor het personeel zaten er wel de nodige verbeteringen in bij CAO-rondes. Een werkclassificatie moest rond 1950 nog besparingen opleveren, maar in 1953 konden er al provisies worden uitbetaald (merit-rating). Sinds 1961 kregen de werknemers niet alleen een vijfdaagse werkweek maar deelden tevens in de winst. Dan volgenden de loonexplosies van de jaren zestig.

      De traditie van hoge kwaliteit gekoppeld aan tien-procent-korting vormde voor een vaste relatie naar de klantenkring. Een dicht netwerk van relatief kleine bedieningswinkels (ca. 50m2) verzorgden een half miljoen huishoudens. Een doorslaand succes was wel de actie Snoepje van de Week, bedacht in 1949, dat zich richtte tot de kinderen van de klant. Bij aankoop van een buil snoep kreeg het kind een speels cadeautje mee. Uit bedrijfseconomische gronden (volledige productie stimuleren; gevolg van distributie van zoetwaar; overschotten aan suiker) was deze aktie op trouw gezet. De Afd. Reklame nog steeds o.l.v. A. Klaue (1921-1954) en de eigen drukkerij gaven gestalte aan de ontwerpen van J. ten Bosch. Import van prullaria uit Azie. Het cadeau gedane drukwerk kwam een tijd lang uit Engeland. Deze fase vindt men terug in enkele fraaie grootformaat mappen met allerlei reclamemateriaal.

      Literatuur

      • Sande III, pag. 47-49 Afd. Reklame o.a. etalagecampagnes
      • Kriele (1992), ad ad Belkum, Blom, Boom, Bosch, Brugge, Cappers, Claassen, Cooijmans, Decker, Heuvel, Hofstad, Jansen, Jongelene, Klompen, Koedijk, Krom. Lamers, Meijer, Minderop, Oord, Smeets, Somers, Star, Valk, Verdonk, Versluis, Versteeg, Wiel, Woerdman, Zwijenberg.
      • P.-J. van der Heijden, Snoepje van de Week’, in N. Herweijer, Op de koop toe. Weggevertjes in Nederland, Zwolle 199?, 82-87.

       

      Door de naoorlogse politieke verhoudingen kwam de Amerikaanse markt open te liggen. Lemberger (New York) zien we vanaf 1947 in het verpakkingsmateriaal terug. Export van chocolade ging richting Antwerpen / België waar het merk Karare werd geintroduceerd, en richting Scandinavie of verder over de wereld. Het opzetten van een nieuwe winkelketen in de Scheldestad mislukte evenwel (1955-1964).

      Nieuwe produktielijnen in de vorm van slagerij en bakkerij werden opgezet. Integratie van eigen produktie en detailhandel bleef het fundament onder DG. Het personeelbestand steeg hierdoor uit boven de duizend werknemers. DG begon in 1964 met een eigen bedrijfsschool, bestemd voor jongelui met deficiente opleiding. Tegelijk met uitbreidingen van de bestaande fabrieken startte een nieuw gebouwde derde in 1960 aan de Parallelweg. De bedrijfswinsten beliepen in de miljoenen.

      Een merkwaardige toekomstvisie van de direktie spreekt uit de woorden van de produktieman Lodewijk bij gelegenheid van het aannemen van de duizendste employe in 1956: Hij vreesde een ernstig personeelstekort, wat tot verdergaande kapitaalvergende mechanisatie moest leiden. Dit zou in het overbevolkte Nederland tot productie- en consumptiedaling leiden m.a.w. ernstige depressie! Macro-economisch gesproken zat hij er helemaal naast.

      Met het toetreden van Hegge tot de directie werd het familiemonopolie in 1962 doorbroken. Toch raakte de directeuren van buiten de greep op de ontwikkelingen kwijt.

      Tekenen van het doordringen van de moderne wereld, d.w.z. de Amerikaanse manier van leven toegespitst op het dagelijkse inkopen, zien we bij DG terug. In 1953 werd in het herbouwde Rotterdam de eerste zelfbedieningszaak (ZB) geopend, al was het bedrijf niet de eerste in Nederland. Rond 1957/60 functioneerden er 80 winkels op die basis. In tien jaar tijd was dit aantal uitgegroeid tot bijna 400. De opening van de 200ste zelfbedieningszaak in 1959 was aanleiding tot het aanleggen van een groot fotoalbum met winkelinterieurs.

      Tijdens de jaren vijftig bestond het hele assortiment nog uit 300/500 artikelen. Een explosieve groei van assortiment zette zich daarna in. Steeds meer werden non-food artikelen betrokken van derden. De klant wenste een ruimer assortiment, wilde deze zelf uitzoeken. Vruchten en groentenconserven ging DG verkopen onder eigen naam. Bij speciale gelegenheden zoals kerst of sinterklaas, kwam meer luxe in de winkel. Dameskousen waren verkrijgbaar. Vanaf ca. 1955 werd de concurrentie met name Albert Heijn steeds meer voelbaar die tien jaar later DG in omzet zou passeren.

      Reklame werd nog belangrijker dan voorheen al het geval was. In plaats van het winkelpersoneel moesten nu de produkten de klant verlokken. Afd. Reklame groeide explosief en kreeg meer intern-hierarchische verhoudingen: illustrator, ontwerper, studiochef in de persoon van T. Lamers (1947-1964), die Klaue was opgevolgd. Reclamecampagnes van een geheel andere snit gingen af op wat marktonderzoekingen naar voren brachten. Als mascotte werd het mannetje vervangen door Bijdehandje in plaats van de mislukte Tinus Procent (1961). De huisdrukkerij, in 1959 overgeplaatst naar Fabriek III en versterkt met typo- en lithografen, kreeg de beschikking over de modernste apparatuur. Uit deze periode stamt veel verpakkingsmateriaal in de collectie Scharenburg.

      Op den duur ontwikkelde zich een nieuwe bedrijfscultuur. Doorlichten van de Nederlandse tak van het sterk geexpanseerde concern door een bedrijfsingenieur had al in 1939/40 plaatsgevonden. Met bedrijfsanalysen liep DG binnen de branche zeker voorop. Het concern nam hiervoor bedrijfsorganisators in vaste dienst. Het talrijke en sterk wisselende winkelpersoneel kreeg al nauwkeurige instructie hoe zich te gedragen tegenover de klant. Cursussen door bedrijfskundigen gegeven tegen einde van de oorlog en in druk uitgebracht kort daarna, geven het begin aan wat de toekomstige decennia zouden brengen voor het gehele personeelsbestand. Afd. Public Relations opereerde sinds beginjaren zestig (zie Knipselkrant). Marketing / bedrijfseconomen en enqueteringen van klanten waren vanaf ca. 1950 merkbaar. Een mainframe computer (1963) werd ingezet bij de gigantisch groeiende administratie.

      Een organigram uit de jaren vijftig laat een wijdvertakte organisatie zien. Afd. Vaste Goederen dateert pas van na 1945. Van de meeste afdelingen vernemen we in het voorhanden bestand weinig of niets. Het leeuwendeel van het materiaal zal samenhangen met Reklame en Drukkerij, maar over het intern functioneren ervan staat weinig op papier. Rijk daarentegen is de collectie aan eindprodukten in de vorm van zakjes, verpakkingen en wikkels waarvoor soms nog ontwerpen overgeleverd zijn.

       

      4. Supermarkt en teloorgang 1960-1970

      In 1959/1962 startte DG met de formule van de supermarkt waarmee de Nederlander nog vertrouwd moest worden gemaakt. De klant moest een consument worden die zelf de weg wist en zijn keuzes maakte. Rotterdam, symbool van de naoorlogse vooruitgang, had de primeur. Uitbreiding van steden en snelle suburbanisatie met leegloop van oude wijken waren fenomen die zich onstuitbaar overal in het land zouden voordoen en het oude netwerk aan DG-winkels ondergroeven. Lastige kwestie bleef van welke omvang die nieuwe categorie winkels moest zijn. Amerikaanse voorbeelden lieten verschillende opties open.

      Een nieuwe winkelformule onder Metromarkt werd gelanceerd in 1966. Naast het gebruikelijke ruime assortiment vormden dagversprodukten een wezenlijk onderdeel, waaraan andere eisen werden gesteld. In eerste instantie vond de introductie plaats bij de toen overgenomen Amsterdamse winkelketen van Zijlstra. De overgang van personeelsintensieve winkels naar winkelpanden met verhoudingsgewijs weinig personeel verliep stroef. Sluiting van oude kleine zaken was nodig om de nieuwe grote voldoende klandizie te garanderen. Er ontstond overcapaciteit, wat de lasten sterk deed toenemen. Het nog altijd stijgend aantal winkels was dus niet een teken dat op een positieve ontwikkeling wijst.

      Tot het einde toe bleef men vasthouden aan de band tussen produktie en handel, waarbij de balans al jarenlang doorsloeg naar de eerste, terwijl de algemene trend zich juist ten voordele van de detailhandel ontwikkelde. Ook de internationalisering en het verdwijnen van gesloten nationale markten waren aspekten die te weinig aandacht kregen. Dat heeft DG in een tijd van hoogconjunctuur nooit bijtijds ingezien. Met de expansie van de bedrijven in Den Bosch ging zij ondertussen door. Er kwam in 1967 een vierde fabriek bij (Rietveldenweg), waarmee de bedrijfsoppervlakte een toppunt bereikte van 120.000m2. Dit leidde ook in deze sector tot overcapaciteit en te grote productiviteit.

      De personeelsomvang vertoont een constant stijgend lijn. Bij alle mogelijke Nederlandse onderdelen van het concern werkten meer dan 7400 mannen en vrouwen. De samenvoeging van de personeelsbladen in En / En (ca. 1960) moest eenheid in het zo diverse werknemersbestand brengen. Juist midden jaren zestig stegen de lonen explosief en bracht een algemene welvaartsniveau. De consument wilde alles direct kunnen kopen. Het moest passen bij zijn nieuwe welvarender levensstijl: filter- of anders oploskoffie, borrelhapjes of TV-repen voor de avond, snel te bereiden of liefst kant en klaar eten. Nieuwe ingredienten tot complete maaltijden toe wilde men uitproberen.

       

      Reorganisatie en mismanagement

      In 1964 werd een grootschalige reorganisatie doorgevoerd. Algemeen uitgangspunt was decentralisering van het dirigistische Den Bosch. Onder leiding van bedrijfsleiders en winkelchefs kregen de plaatselijke winkels meer zelfstandigheid. Managers volgens een nieuwe districtsindeling hielden toezicht. Ingrijpender wellicht was een generatiewisseling die men ziet voltrekken onder het kaderpersoneel. Doctorandussen van Tilburg en Rotterdam kwamen vooral via de economische geschoolde Winkel-staak binnen en kregen meer invloed. Hun inzichten getuigden lang niet altijd van zakelijk inzicht en instinct of tact, wat baar beneden toe demotiverend uitpakte. Het Bossche hoofdkantoor werd topzwaar. De concerndirectie, de Raad van Bestuur, was vergrijsd met autoritair optredende leden uit de familiekring, die veelal te laat beslissingen namen. De jongste generatie was te lang buiten de deur gehouden maar ook voor het leidinggeven aan een concern minder capabel.

      In 1967 kwam DG in de rode cijfers, wat het jaar daarop weinig aanleiding gaf het 150-jarig bestaan te vieren. Populaire reclameacties zoals een uitstapje naar Londen met Swing over (…) in 1967, hielpen niet het klantenbestand te laten terugkeren. Toen verdere verliezen onafwendbaar bleken, eiste grootaandeelhouder Unilever dat er ingrijpende veranderingen zouden plaatsvinden. Raad van Commissarissen kwam met een preadvies. De tien-procentkorting werd in deze tijd van reele inkomstenverbetering afgeschaft. DG-dynastie die verdeeld was maar alleen als een blok (unisono) zakelijke beslissingen namen, trok zich definitief terug omstreeks 1970. Alleen een DG-fonds onder eigen naam, ingesteld door de cultureel georiënteerde Paul, bestaat nog. Het in 1966 geintroduceerde concept Metromarkt, waar een kassa check-out heette, bleek niet echt aan te slaan en verdween van het toneel in 1971. De consument die nu een ongekende welvaart beleefde, en dat onder alle lagen van de bevolking, koos massaal voor een ander soort voorziening van de dagelijkse behoefte (discount-beginsel). 

      Literatuur:

      Kriele (1992), a.w., ad Ackermans, Beks, Dries, Entken, Groesen, Hartman, Hartman, Janssen, Kuys, Netten, Nooyen, Oekel.

       

      5. Opdeling en onttakeling 1970-1976/1978

      Veel documentatie op het vlak van instructie of voorlichting voor personeel resp. klant is uit deze weinig florisante slotfase voorhanden. Herstructureringen en reorganisaties brachten intern veel papier voort: bij de vleet inventarisaties, calculaties, marketingboeken, cursussen en herscholing, van hoog tot laag. Tal van destijds gevierde bureau’s, zoals McKinsey (1971), trokken hun conclusies, maar weinig vermocht het tij keren. 

      Overgenomen door SHV leefden enkele onderdelen van DG onder eigen naam voort, zoals Hamido. Groots opgezette reorganisaties moesten redding brengen. Veelvuldige mutaties op directieniveau signaleren dat er veel fout zat. Met uit Engeland overgenomen nieuw logo DG, winkelkleur (geel) e.d. kortom en totaal nieuwe huisstijl dacht een bureau nog in 1972 de consument weer te kunnen winnen. Ondersteund met een reclamefilm mislukte de nieuwe formule grandioos. Check In als personeelsblad van SHV, met Barend Barendse op de foto, e.d. laten zien hoe armzalig en vertwijfeld dergelijke pogingen waren. Uitverkoop volgde; van Trefcentra aan Bijenkorf, van Kijkshops aan V&D, beide in 1973. De bezorgdienst, omgetoverd tot Buitendienst, werd gestaakt na 1975. In 1976 sloten de laatste winkels onder de traditionele naam. Het faillissement werd uitgesproken over de laatste restanten DG in 1978. De landelijk bekende naam verdween definitief uit het straatbeeld.

       

      Literatuur:

      • Heilig systeem bracht DG ten val’, Management Plus Jaargang 1, week 26 (1978 juli 1)
      • Kriele (1992), a.w., ad Poeke, Renders.Literatuur

      Blik op eigen verleden

      Opdracht tot het samenstellen van een eigen bedrijfsgeschiedenis heeft de directie nooit gegeven. Met het oog op het 150-jarig bestaan werd aan een gepensioneerd kaderlid Van der Sande inzage gegund in bedrijfsgegevens uit het verleden. Hij stelde een hoogst persoonlijk getint verhaal samen, dat gezien de moeilijkheden waarin het bedrijf in 1968 verkeerde, nooit werd gepubliceerd. Al eerder had Pels historische materiaal bijeengebracht in een uitgetypt boekwerkje, dat aan de directie was aangeboden en buiten de familiekring nauwelijks bekendheid kreeg. Vanuit meer technologisch standpunt is een in 1953 geschreven en ongepubliceerd gebleven memorandum door Peynenburg. We moesten het tot voor kort veelal doen met terugblikken tegen in reclame- en voorlichtingsmateriaal die summier wat historische hoogtepunten vermelden.

      Buitenstaanders schreven artikelen zoals P.-J. van der Heijden, archivaris verbonden aan het Stadsarchief, in 1984. Vaak bleef het bij een oppervlakkige geschiedenis over meer dan honderdvijftig jaar in een tiental rijk geillustreerde pagina’s, meer rond de familie dan het bedrijf. De Bossche journalist P. Kriele legde vooral gesprekken met oud-medewerkers van DG vast. Dergelijke oral history blijft vaak in het anecdotische steken. De persoonlijke d.w.z. selectieve herinneringen worden te weinig kritisch benaderd en getoetst aan de feiten. Uiteraard is deze detailrijke benadering beperkt tot nog levende personen, die bij een bedrijf dat al dertig jaar verdwenen is, steeds minder in aantal worden. Zij gaan met moeite terug tot de jaren dertig. Sommigen van hen hadden zelf al het een en ander op papier gezet na hun pensionering of na de ondergang van hun bedrijf, maar dat alles bleef veelal ongepubliceerd. Zie Collecties De Bont en Van de Sanden; Hegge?; namen van informanten vermeld bij Kriele. Schriftelijke documentatie bestaat voor het merendeel uit beeldmateriaal in de meest ruime zin van het woord. Het eigenlijke administratieve bedrijfsarchief vanuit de directie en de afdelingen van de fabrieken en kantoren is de grote afwezige.

      Miellet kwam in 1994 met een gedegen schets in het perspectief van de eveneens behandelde concurrentie (Albert Heijn, Simon de Wit, Edah, Jamin). Op gedegen bedrijfsgeschiedenis met oog voor de vele aspecten aan een van de belangrijkste Bossche bedrijven van deze eeuw wachten we nog steeds.

      Vanuit bouwhistorische achtergrond betreurde men rond 1980 de sloop van het markante bedrijfsmonument aan de Orthenstraat, waaraan nu niet meer dan een restant van een muur en de nieuw geïntroduceerde benaming De Gruyterpassage herinnert.

      De nog altijd voortbestaande Duitse tak onder de naam Reichelt vierde in 2003 het honderdjarig bestaan. Het eigenlijk bedrijfsarchief, dat zich destijds in Berlijn bevond, is in de Oorlog verloren gegaan.

      Literatuur Orthenstraat

      C. Aalst en P. Nijhof, ’s-Hertogenbosch. Fabrieks- annex kantorencomplex DG in: Stedebouw en volkshuisvesting 58 (1977), 562-563 [KC Mp 452]

      T. Deelstra en J, Stehouwer, Sloop of hergebruik, p. 108-111 [tekeningen DG]  [KC 498]

      W. Rietbergen, Beschermen en behouden van bedrijfsmonumenten Monumenten 7 (1986), nr 10, pag. 10-11.   [T 80]

      J. den Hollander, Ooit gesloopt Nederland, Amsterdam 1985, 106-107 [KC 435]

      Brabants Dagblad 1986 mrt 19: De Gruyter passage.

      Gemeenteverslag 1915, pag. 4 onderzoek naar ouderdom van de firma DG overgelaten aan C. Köffler te Den Haag.

      Van een totaal ander orde is de aandacht die de verdwenen DG krijgt in de pers en bij de buitenwacht. Met een nostalgische hang naar verdwenen glorie begonnen sommigen aan een verzameling memorabilia. Bosschenaren hebben zich gestort op achtergebleven restanten van het bedrijfsarchief. Hoeveel er onder particulieren berust, laat de vervingscampagnes door het Noord Brabants Museum in de afgelopen jaren zien. Scharenburg begon al in 1986 met verzamelen en opende een Museum Snoepje van de Week. De Moor richtte een fanclub op en begon een handeltje met DG-herinneringen. Uit deze hoek voornamelijk komt veel van het hierna volgende bestand voort.

      VERZAMELAAR HENNI VAN SCHARENBURG

      In 1986 begon Henni van Scharenburg te Noordwijkerhout (*19??-heden) met het verzamelen van DG memorabilia. Hij wist beslag te leggen op restanten van het bedrijfsarchief, in casu Afd. Reklame en Drukkerij, waar talloze wikkels, buitjes e.d. bij stapels waren achtergebleven. Dit moet langs indirecte weg zijn gebeurd.

      Verbonden aan de psychiatrische inrichting Sint-Bavo begon hij in het Museum Langeveld, dat achter het hoofdgebouw lag, een eigen museum met zijn verzamelingen. DG’s Snoepje van de Week was daarvan een onderdeel, dat de publiciteit trok. Bezoekers stonden op hun beurt weer stukken af die zij thuis hadden bewaard. Via verzamelaarsbeursen en de nodige relaties groeide de verzameling gestaag aan.

      Per 1 januari1999 moest Scharenburg zijn permanente expositie sluiten en nam het Brabants museum zijn deelcollectie over, waarvan hierna wat het papier betreft een overzicht volgt.

      Literatuur:

      Snoepje van de Week verheven tot museumstuk’ Volkskrant 1991 mrt 2  [KNIP 1991-0051]

      Heimwee naar De Gruyter: nostalgisch museum moet zijn deuren sluiten, BN / DE Stem 1998 dec. 22, p. 19 [KNIP 1998-0071]

       

      Zogeheten documentatiemappen d.w.z. fotokopieën van krantenknipsels, reclameblaadjes, fotomateriaal e.d., samen met memorabilia en objecten uit vervlogen jaren, per map, beplakt met allerlei afbeeldingen werden rond 1995 samengesteld door Fred de Moor / Weesp, voormalig werknemer?, een selectie uit de eigen maar vaak uit Scharenburgs verzameling.

      Soms enkele originele stukken, nogal eens vergezeld van tijdschriftafleveringen Ons Amsterdam, maar overwegend toch fotokopieën bood deze figuur te koop aan op tweedehands-, rommelmarkten of verzamelaarsbeurzen door UITGEVERSHUIS. Scharenburg die zelf het nodige materiaal leverde, heeft ook deze bij zijn uitgebreide verzameling gevoegd. Dezelfde De Moor leidde een fanclub: Winkelwijs-winkelthuis. DG’s fanclub. Diens collectie is apart gehouden.

  •  Citeerinstructie:NL-HtSA Archiefnummer 0210 NV Koninklijke Industrie- en handelmaatschappij van P. de Gruyter en Zoon te ’s-Hertogenbosch, 1822-2000, inv.nr. ...
  • Hele toegang