Detail

TitelInventaris van het archief van het Stadsgewest ’s-Hertogenbosch, 1964-1999 (2000)
Periode1964-1999
Omvang en Medium33.75 meter
OpenbaarheidOpenbaar
ToegangInventaris van het archief van het Stadsgewest ’s-Hertogenbosch, 1964-1999 (2000)
InventarisDownload Inventaris van het archief van het Stadsgewest ’s-Hertogenbosch, 1964-1999 (2000)
 

  •  Inleiding
    •  

      Historische ontwikkeling van het Stadsgewest 's-Hertogenbosch (1965-1997)

      I Ontstaan en taken

      Het denken over de meest gewenste vorm van regionaal bestuur kent een lange traditie. Reeds aan het einde van de vijftiger jaren wezen geografen en planologen erop dat de stad zich in nieuwe vormen manifesteerde en dat nieuwe bestuursvormen noodzakelijk waren om deze ontwikkeling in goede banen te leiden. Stedelijke functies raakten over een groot gebied verspreid, waardoor de traditionele taakver­deling tussen stad en platteland met bijbehorende planningsconcepten als achterhaald beschouwd werden. Geïnspireerd door buitenlandse voorbeelden - met name de local-government reform in Engeland - werd het begrip 'stadsgewest' in Nederland geïntroduceerd. Het moest voorzien in de nood­zaak van een krachtig regionaal bestuur. Twee maatschappelijke ontwikkelingen werden hiervoor verantwoordelijk geacht: schaalvergroting en het hogere peil van de collectieve voorzieningen. Volgens de Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening in Nederland zijn de tot 1966 opgetreden veranderingen in de bestuurlijke organisatie - samenvoeging van kleine gemeenten, de instelling van Rijnmond en de instelling van het Stadsgewest Eindhoven - veroorzaakt door dit proces van schaalvergroting.(1)

      In de jaren zestig waren voorstudies voor intergemeentelijke structuurplannen ruimschoots voorhanden. Vaak bleven deze studies in de ontwerpfase steken. Daarentegen kwam het stadsgewest 's-Hertogenbosch opvallend snel tot stand. Bij de totstandkoming van dit stadsgewest speelden twee facto­ren een rol: het structuurplan van 's Hertogenbosch, dat voor een aantal buurgemeenten de dreiging van annexatie inhield, en de bestaande oriëntatie van een groot aantal gemeenten op de centrumgemeente.

      Op 24 september 1965, anderhalf jaar na het initiatief om over te gaan tot een vorm van regionale samenwerking, verscheen de gemeenschappelijke regeling van het Stadsgewest 's-Hertogenbosch in de Staatscourant. Zestien gemeenten in de Meierij besloten samen te gaan werken.(2) Het betrof de gemeenten Berlicum, Boxtel, Den Dungen, Empel en Meerwijk, Engelen, Esch, Heeswijk, Helvoirt, 's-Hertogenbosch, Liempde, Nuland, Rosmalen, Schijndel, Sint-Michielsgestel, Vlijmen, Vught. De gemeenten Empel en Meerwijk en Engelen werden in 1971 samengevoegd met de gemeente 's-Hertogenbosch. In 1974 traden tenslotte de in de provincie Gelderland gelegen gemeenten Hedel, Ammerzoden en Maasdriel (de zogenaamde HAM-gemeenten) tot het Stadsgewest toe. In de gemeen­schappelijke regeling stond de samenwerking op het terrein van de ruimtelijke ordening - centraal. Daar­naast werd onderschreven dat ook samenwerking op andere terreinen wenselijk was. 

      In de oorspronkelijke gemeenschappelijke regeling van het Stadsgewest worden deze taken (art. 4) limitatief opgesomd:(3)

      1. Het behartigen van belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening binnen  het Stadsgewest;
      2. Samenwerking op het gebied van de gezondheidszorg;
      3. Samenwerking op het gebied van het schoolbegeleidingswerk;
      4. Samenwerking op het gebied van de afvalverwerking;
      5. Verdere bestuurlijke samenwerking o.m. met betrekking tot het scheppen van voorwaarden   voor actieve en passieve recreatie, regionaal vervoer van personen en goederen en gemeenschappelijke cultuurbevordering.

      De eerste jaren stonden in het teken van de voorbereiding van een gewestelijk structuurplan en diverse recreatieplannen. Een stedebouwkundig adviesbureau kreeg opdracht tot het opstellen van een gewestelijk structuurplan. Twee jaar later, in 1969, kwam een ontwikkelingsplan tot stand, waarin de basisgedachten die aan het gewestelijk structuurplan ten grondslag moesten liggen, waren geformuleerd. In 1978, bijna tien jaar later, was het structuurplan gereed.

      In de tussengelegen periode verschoof het zwaartepunt van ruimtelijke ordening naar verkeer en vervoer, voorzieningen en economisch beleid. Uiteenlopende zaken als woningbouwplanning, bedrijf­sterreinenplanning, aanleg van openluchtrecreatievoorzieningen (een basisplan met vier deelplannen), afvalverwijdering, milieusamenwerking, sociaal-economische ontwikkelingen, arbeidsmarktbeleid, be­scherming buitengebied, openbaar vervoer, gezondheidszorg, schoolbegeleiding en volwasseneducatie werden onder de gewestelijke paraplu gebracht. Het Stadsgewest beoogde een vorm van integraal bestuur te zijn, wat in de praktijk betekende dat het werkzaamheden ten behoeve van de aangesloten gemeenten kon verrichten op alle gebieden van het openbaar bestuur (Dit in tegenstelling tot b.v. recreatie- of waterschappen, die op een specifieke taak zijn gericht). Landelijk verwierf het Stadsgewest in de jaren zeventig daarmee de reputatie een hoogontwikkeld Stadsgewest te zijn. Hieronder volgt een summier overzicht van het takenpakket met enige wapenfeiten op de onderscheiden terreinen:

      Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting: Centraal in de planologische activiteiten stond het gewestelijk structuurplan als een van de eerste en belangrijkste bovengemeentelijke activiteiten. Verdere activiteiten: meerjarenplanning woningbouw. Mede aan de hand van een tot stand gekomen woning­marktonderzoek werd het Stadsgewest belast met het opstellen van een meerjarenplan woningbouw. Hierin werd een verdeling vastgesteld van het aantal en soort woningen, dat in de gemeenten kan worden gebouwd. Ook werden initiatieven ontplooid op andere terreinen, zoals de planning van het openbaar vervoer, scholenplanning en de raming van de bevolkingsontwikkeling. Besloten werd een dis­tributie-planologisch onderzoek te houden, terwijl bovendien een woningkartotheek werd opgezet.

      Recreatie: Een belangrijk onderdeel op het terrein van de recreatieplan­ning en uitvoering was het project Maasoevers, dat in 1984 van start ging. Gemeenten, recreatieschappen en gewesten, provincies, VVV's en bedrijfsleven spanden zich in om het recreatiegebied tussen Woudrichem en Mook grotere bekend­heid te geven.

      Industrie en dienstenbeleid: Omdat de gemeenten elkaar bij het aantrekken van industrieën en diensten niet wilden beconcurreren ontstond een gewestelijk wervingsbeleid. In het ruimtelijk structuurplan van het gewest werd geregeld waar belangrijke terreinen voor industrie en diensten gesitueerd moesten worden. In 1984 werd de NV Bedrijfsregio opgericht met het doel een oplossing te vinden voor de economische problemen in de regio. Aandeelhouders waren het Stadsgewest, de gemeenten Den Bosch, Rosmalen, Boxtel en Schijndel en de Kamer van Koophandel. Ten aanzien van andere aspecten van de economische ontwikkeling werd een overlegstructuur met andere gemeenten en gewesten in Noordoost-Brabant gecreëerd.

      Openbaar vervoer: Waar het openbaar vervoer van Den Bosch en de omliggende gemeenten met elkaar verweven waren, werd een gezamenlijk openbaar-vervoersbeleid ontwikkeld. De minister subsidieerde het stads- en streekvervoer niet meer afzonderlijk, maar in zijn geheel op grond van een openbaar ver­voersplan voor de agglomeratie en door de gemeenteraden en de gewestraad werd bekrachtigd. Midden 1976 richt het Stadsgewest een stuurgroep openbaar vervoer op, met daarin vertegenwoordigers van de vervoersmaatschappij BBA en bestuurlijk vertegenwoordigers van het centraalstedelijk gebied (Den Bosch, Vught, Rosmalen en Vlijmen).

      Sociografische en stedebouwkundige serviceverlening: Advisering aan de hand van beschikbaar sociografisch materiaal en stedebouwkundige kennis bij de voorbereiding van nieuwe be­stemmingsplannen en de afstemming tussen de gemeenten onderling.

      Gezondheidszorg, sociale zorg, milieuzorg en onderwijsbegeleiding; Voor allerlei diensten waarvoor de gemeenten elk afzonderlijk een te kleine eenheid vormden, werd het gewest ingeschakeld. Het betrof hier een gezondheidsdienst, jeugdgezondheidsdienst, bedrijfsgezondheidsdienst en ambulancedienst, schooladviesdienst. Voorts werd besloten tot gezamenlijke vuilverwerking, terwijl sociale werkvoorzie­ning en woonwagenkamp­zorg eveneens in regionaal perspectief werden geplaatst. Enige wapenfeiten:(4)

      • In 1971 werd de eerste aanzet gegeven tot de oprichting van het Gewestelijk Onderwijs  Advies Centrum (GOAC), wanneer de Schooladviesdienst Vught en het Schooladviescentrum Den Bosch te kennen geven te willen fuseren. Enkele jaren later werd de gewestelijke schoolbegeleidingsdienst een tak van dienst van het Stadsgewest.
      • In 1972 werd een stadsgewestelijke gezondheidsdienst opgericht (GGD) die o.a. bestond uit een afdeling voor ambulancevervoer, jeugdgezondheidszorg en bedrijfsgeneeskunde. Later werd de GGD uitgebreid met een afdeling jeugdtandverzorging, terwijl ook de regionale indicatiecommissie bejaardenoorden bij deze dienst werd ondergebracht. 
      • In 1975 verklaarde de gemeenteraad van Den Dungen geen medewerking te verlenen aan de realisering van een centrale vuilstortplaats voor het gewest in het gebied De Brand. De Vlagheide in Schijndel gaat als gewestelijke stortplaats fungeren.
      • In 1977 ging een stadsgewestelijke schoolbegeleidingsdienst van start voor vrijwel alle kleuter- en basisscholen in de regio.
      • In 1981 besloot de gewestelijke raad te beginnen met een stadsgewestelijke afvalverwerkingsdienst. 
      • Het Stadsgewest fungeerde als overlegkader voor gemeenten over uiteenlopende welzijnszaken en ten behoeve van een standpuntbepaling ten aanzien van rijks- of provinciale plannen. Verder coördineerde het Stadsgewest aanvragen voor bijdragen uit het Europees Sociaal Fonds ten behoeve van werkgelegenheidsprojecten in de regio.
      • Op milieugebied was het gewest belast met de uitvoering van de milieuwetgeving en verder manifesteerde het zich door het tot stand brengen van landschapsstudies waarin de relatie landschap-landbouw werd belicht.(5)

      II  Verhouding Stadsgewest en gemeenten: procedures

      Veel van de activiteiten van het Stadsgewest richtten zich op het bevorderen van de onderlinge afstemming van het beleid van de stadsgewestgemeenten. Uit bovengeschetst takenoverzicht blijkt dat het Stadsgewest op uiteenlopende niveaus werkzaam is geweest: Plannend en ordenend (structuurplan, recreatieplannen), uitvoerend (uitvoering recreatieplannen), coördinerend (model-bepalingen bestem­mingsplannen buitengebied), dienstverlenend (schoolbegeleidingsdienst, jeugdgezondheidszorg) en adviserend (incidentele advisering aan een gemeente). De resultaten van ordening en planning waren per definitie bindend voor de gemeenten en werden vastgelegd in deelplannen. Een voorbeeld van een dergelijke bindende taak was de openbare gezondheidszorg. De gemeenten verplichtten zich met de overdracht in 1972 gebruik te maken van de gewestelijke gezondheidsdienst. Dit betekende, dat in gevallen waarin het rijk of provincie de hulp van de gemeentelijke overheid inriep bij de bewaking van de volksgezondheid (epidemiologie, vaccinaties, lijkschouwing, uitvoering krankzinnigenwet) de gewestelijke gezondheidsdienst de aangewezen instantie is om deze werkzaamheden voor de gemeenten uit te voeren. Een deelplan gaf in beginsel een afgeronde visie op de gewenste toekomstige ontwikkeling in een bepaalde sector. Voorbeelden van deelplannen waren het structuurplan, woning­marktonderzoeken en recreatieplannen. Gelet op het bindend karakter ervan bestond er geen planning op het gebied van openbare orde, onderwijs, welzijn of cultuur. De uitvoering ervan bleef in handen van de afzonderlijke gemeenten. Wel beschikte het Stadsgewest over een aanwijzingsbevoegdheid om de gemeenten tot tijdige uitvoering te bewegen, zonder overigens over verdere sanctiemiddelen te beschik­ken. In de praktijk gold een dergelijke aanwijzing alleen in conflictsituaties. 

      Ook nam het Stadsgewest zelf uitvoeringstaken ter hand (via inschakeling van gemeentelijke diensten, dan wel via een eigen dienst), welke moesten zijn vastgelegd in een uitvoeringsplan. Ter realisering van deze plannen was het Stadsgewest uitgerust met verordenende bevoegdheid. Zo konden bijvoorbeeld bij het beheer van een recreatiegebied regels worden gesteld.

      Iedere gemeente beschikte in principe over de mogelijkheid te beslissen om een bepaalde taak al dan niet over te brengen aan het Stadsgewest. Belemmerend werkte het vetorecht: alle gemeenten moesten instemmen met wijziging van de gemeenschappelijke regeling. Weigering van een gemeente betekende dat de belangenbehartiging door het Stadsgewest van de baan was. 

      Procedure structuurplan en deelplannen:(6)

      1. Bij de voorbereiding werd overleg gepleegd met de colleges van burgemeester en wethouders van de aangesloten gemeenten en met de betreffen­de coördinatiecommissies;
      2. Aanbieding van het deelplan aan de gewestelijke raad en een eerste beoordeling ervan door de raad;
      3. Commentaar van de aan het Stadsgewest deelnemende gemeenten (termijn: 4 maanden;  eventuele verlenging van 2 maanden);
         Antwoord van het dagelijks bestuur op het commentaar van de gemeenten;
         Gelegenheid voor de gemeenten om bezwaren in te dienen bij de gewestelijke raad naar aanleiding
         van het antwoord van het dagelijks bestuur (termijn: 2 maanden);
      4. Vaststelling door de gewestelijke raad (termijn; 4 maanden na verlopen van de termijn tot het indienen van bezwaarschriften (evt. verlengen met 2 maanden);
      5. Beroep van de gemeenteraden bij het college van gedeputeerde staten (termijn: 2 maanden);
      6. Uitspraak gedeputeerde staten.

      Procedure verordeningen:(7)

      1. Indien een gewestelijke verordening in de plaats ging treden van bestaande gemeentelijke verordeningen werd overleg gepleegd met de betreffende colleges van burgemeester en wethouders;
      2. Indien in die verordening de gemeenten geroepen werden medewerking te verlenen, werd eveneens met de betreffende colleges van burgemeester en wethouders overleg gevoerd;
      3. Bij de voorbereiding werd overleg gepleegd, met de betreffende coördinatiecommisssies;
      4. Vaststelling door de gewestelijke raad.

      Ten gevolge van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen ontstond de verplichting de bestaande gemeenschappelijke regeling fundamenteel te herzien. Op 1 januari 1985 trad de Wgr in werking. De stuurgroep gemeenschappelijke regelingen kwam in 1987 met een ontwerp-regeling voor inter­gemeentelijke samenwerking. Een afzonderlijke projectgroep nam alle taken en activiteiten vervolgens kritisch onder de loep. In 1988 zijn de uitkomsten van deze inventarisatie bekend; er kwam een 'zware procedure' voor taken van algemeen regionaal belang. De gemeenten kregen meer mogelijkheden om het gewestelijk functioneren te beïnvloeden en meer keuzevrijheid voor wat betreft de deelname aan gewestelijke activiteiten. In de periode hierna werd invulling gegeven aan dit streven. Een jaar later nam de gewestelijke raad het initiatief tot een nieuwe stijl van samenwerken. Bedoeld werd dat initiatieven voor samenwerking in de toekomst niet alleen vanuit de gewestelijke organisatie moesten voortkomen. Een stap in deze richting is de opstelling van een gezamenlijke visie op de toekomst, 'van binnenuit' door een stuurgroep van vertegenwoordigers uit overheid, bedrijfsleven, onderwijs en maatschappelijke instanties. Deze samenwerking resulteerde in het rapport Sterk Netwerk. In datzelfde jaar spreekt de 'Commissie Schampers' zich uit voor een ingrijpende gemeentelijke herindeling.

      III Gemeentelijke herindeling

      Na een periode van gestage groei was er eind jaren zeventig een kentering in de samenwerkingsbereid­heid. Interne spanningen en een verschuiving in het nationale theoretisch debat over nut en nadeel van het Stadsgewest als bestuurlijk concept waren hiervan de oorzaak. In 1975 bepleitte een werkgroep dat - mede onder druk van een nieuw wetsvoorstel waarbij een aantal tot op dat moment gemeentelijke taken zouden moeten worden uitgevoerd door een provincie-nieuwe stijl - de bestaande gemeen­schappelijke regeling ingrijpend herzien moest worden. Terwille van de doorzichtigheid werd de voorkeur uitgesproken voor de drie traditionele bestuurslagen. Gewesten als verlengstuk van lokaal bestuur pasten niet in deze visie. 

      Een ander punt was dat de snelle uitbreiding van taken en bevoegdheden van het Stadsgewest ook intern verdeeldheid zaaide. Volgens het rapport Gewesten onderweg had het gewest zich ontwikkeld als een relatief zelfstandige, met name op ambtelijke activiteiten steunende laag. Dit riep bij veel betrokken gemeenten weerstand op. De meeste gemeenten wilden een halt toeroepen aan de ontwikkeling van het Stadsgewest. Opnieuw botste het verschil tussen de visie inzake de gewestvorming van onderop en de door de regering voorgestelde provincie-nieuwe-stijl, met dit verschil dat de meeste gemeenten geen onoverkomelijke bezwaren hadden tegen de toenemende plannende een coördinerende taak van de provincie.

      Landelijk had de vorming van gewesten dus het tij tegen. Daarnaast werden vraagtekens gezet bij het aspect van vrijwillige samenwerking op basis van consensus. Het zou de oorzaak zijn van trage besluitvorming en daarmee een rem op de verdere ontwikkeling van het Stadsgewest. Een ingestelde werkgroep benadrukte het belang van democratischer structuur, 'dichter bij de burger'. Voorgesteld werd om belangen en taken die voorheen door de gemeenten werden behartigd onder toezicht van een via rechtstreekse verkiezingen gekozen gewestelijke raad te stellen. Het voorstel haalde het niet. Bij de aangesloten gemeenten versterkte dit het beeld dat de 'grenzen aan de groei' bereikt waren. Niet voor niets ontstond er een klimaat van een 'botsen tegen grenzen', aldus de auteurs van het gelijknamige jubileumgeschrift uit 1990.

      Per 1 januari 1996 was de gemeentelijke herindeling een feit: Het aantal deelnemers aan de inter­gemeentelijke samenwerking liep daarmee terug van 16 naar 10 gemeenten. Het was de belangrijkste stap in de richting van opheffing van het Stadsgewest. De nieuw gevormde gemeenten zijn: 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch en Rosmalen) met ca. 123.000 inwoners.; Boxtel (Boxtel en Liempde) met ca. 29.000 inwoners; Haaren (Esch, Haaren en Helvoirt) met ca. 12.000 inwoners; en Sint-Michiels­gestel (Berlicum, Den Dungen en Sint-Michielsgestel) met ca. 27.000 inwoners. Tegen de achtergrond van de landelijke discussie over de reorganisatie van het binnenlands bestuur en de schaalvergroting van de gemeenten in deze regio, werd de intergemeentelijke samenwerking opnieuw onder de loep genomen. Kernvraag was of met de gemeentelijke herindeling in de regio 's-Hertogenbosch een situatie was ontstaan waarin gemeenten alle taken zelfstandig konden vervullen, die voorheen onder de vlag van het Stadsgewest geschieden. Hiermee kreeg de reeds decennia durende discussie over het zoge­naamde 'regionale gat' en de 'opvulling' daarvan een voorlopig einde, althans voor wat betreft 's-Hertogenbosch. De gemeentelijke herindeling die op 1 januari 1996 werd gerealiseerd vormde de directe aanleiding tot een diepgaande discussie over het nut en noodzaak van de gewestelijke samenwerking en de gewestelijke samenwerkingsorganisatie. Op 30 september 1996 besloten de gezamenlijke B & W van de zeven Stadsgewestge­meenten de institutionele samenwerking zoals vorm gekregen in het Stadsgewest niet langer voort te zetten. Dit B & W standpunt werd in de daaropvolgende maanden door alle raden onderschreven. De Stadsgewestelijke samenwerkingsorganisatie werd opgeheven. De GGD kreeg vervolgens een eigen gemeenschappelijke regeling. Het bestuur van het Stadsgewest werd sterk vereenvoudigd en belast met de zorg voor die taken waarvoor nog geen rechtsopvolger was aange­wezen. Hiertoe behoorde eveneens de afvalverwerking (Vlagheide).

      IV  Bestuurlijke en ambtelijke organisatie

      Gedurende zijn bestaan nam de organisatie van het Stadsgewest - evenredig aan de uitbreiding van de taken - in complexiteit toe. De bestuurlijk-ambtelijke organisatie kende dan ook geen permanente vorm. Toch zijn er een aantal constanten aan te wijzen: de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid bleef bij de gewestelijke raad. Iedere gemeente koos uit zijn midden de gewestelijke raadsleden. Die raad bestond uit 51 leden (in 1996), die direct gekozen werden door de raadsleden van de aangesloten gemeenten. Uit de gewestelijke raad werd het dagelijks bestuur bestaande uit 9 (in 1975 nog 7) leden gekozen. Het voorzitterschap werd in principe bekleed door de burgemeester van 's-Hertogenbosch. De ambtelijke organisatie werd ondergebracht in een drietal diensten: de Gezondheidsdienst (GGD), Algemene Dienst en de Milieu- en afvalverwerkingsdienst.(8)

      Bestuurlijk

      • De bestuurscie. GOAC is blijven bestaan vanwege de speciale relatie maar het onderwijsveld;
      • Het portefeuillehoudersoverleg had uitsluiten een overlegkarakter (de gedelegeerde als voorzitter, de secretaris als uitnodigende instantie).
      • Ambtelijk
      • De secretaris en de drie directeuren vormden gezamenlijk de directie van het Stadsgewest (met de secretaris als voorzitter);
      • De secretaris was primair verantwoordelijk voor de ondersteuning van het bestuur en de coördinatie van het beleid van het Stadsgewest;
      • De directeuren en de secretaris beschikten op grond van de goedgekeurde begroting over een uitvoeringsmandaat (informatieverschaffing en toetsing van de uitvoering vond plaats door commissies en bestuur).

      V  Huisvesting en secretariaat

      Tot 1992 berustte het voorzitterschap op grond van de gemeenschappelijke regeling automatisch bij de burgemeester van 's-Hertogenbosch. De eerste gewestelijke raad kwam op 10 december 1965 bijeen onder voorzitterschap van de burgemeester van Den Bosch, Lambooy. Tot september 1966 werd het secretariaat waargenomen door de gemeentesecretaris van Den Bosch. Achtereenvolgens bekleedden Van der Veen, Burgers, Van Zwieten en Rombouts het voorzitterschap. 

      In 1967 verhuisde het secretariaat naar het pand De Blaasbalg aan de Kruisstraat. In 1971 werd het ondergebracht in het nieuwe Provinciehuis. In 1989 werd het secretariaat verplaatst van Rosmalen naar de Eekbrouwersweg in 's-Hertogenbosch.

      Geschiedenis van het archief

      Uit het verslag van de provinciaal archiefinspecteur aan het secretariaatsarchief van het Stadsgewest op 31 maart 1983 blijkt dat de algemene toestand van de dossierordening en de materiële verzorging van de archiefbescheiden in goede staat waren.(9) Het bezwaar was dat het nog volledig ongeschoond was. De archiefruimte werd als ondeugdelijk gekwalificeerd. In de loop der navolgende jaren is incidenteel ge­schoond, met name betrof het hier de bijlagen bij de rekeningen en de weeg- en aanmeldbrieven voor de stortplaats. Uit de rapportage van de archiefinspectie van 1 april 1996 bleek dat het dynamisch archief is geplaatst op verschillende lokaties in het gebouw. Ook op dat moment voldeed de archiefbe­waarplaats niet aan de gestelde eisen. De toegankelijkheid van het semi-statisch archief, op dat moment 190 m1 werd, liet te wensen over. Het archief beschikte over een eenvoudige semi-automatische dossierinventaris, gebaseerd op de VNG-code.

      Verantwoording voor de bewerking

      De aanleiding voor de bewerking was de opheffing van het Stadsgewest per 1 december 1997. Onderdeel van de liquidatie was de sanering, vernietiging en overdracht van de archiefbescheiden. Het archief had een grootte van 260 m1 en besloeg de periode 1965-1997, waarbij sprake was van een semi-statisch (230m1) en een dynamisch (omstreeks 30 m1) deel. De bewerking geschiedde in het centraal archief in de laatste locatie van het Stadsgewest aan de Eekbrouwersweg te Den Bosch onder toezicht van de stadsarchivaris van die stad.

      De archiefbescheiden werden in goede en geordende staat aangetroffen. De oude ordening is zoveel mogelijk gehandhaafd. De verschillende bestanddelen werden geordend volgens de indeling van de basisarchiefcode van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), uitgave 1979. 

      Voor schoning van het archief werd uitgegaan van een bewaarpercentage van 10% op grond van het advies van de stadsarchivaris. Deze schatting impliceerde 30m1 permanent te bewaren archief. De selectie vond plaats op dossierniveau aan de hand van een archiefbewerkingsplan met als hulpmiddel de 'Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken in gemeente-archieven' uit 1983. De kerntaken van het Stadsgewest vormden het uitgangspunt voor selectiecriterium. Zo zijn van diverse ambtelijke werkgroepen met een afgebakende functie slechts de eindrapportages voor blijvende bewaring aangewezen.

      Uiteindelijk beslaat het te bewaren deel ca. 35 m1. Het resterende deel bestaat uit een direct voor vernietiging vatbaar archief en een in blokken van 3, 5, en 10 jaar (in totaal ca. 80 m1) op termijn te vernietigen archief. Gedurende de sanering werden een aantal segmenten aangewezen die in de toekomst zullen berusten bij de rechtsopvolgers. Het betreft hier de volgende onderdelen:

      Archiefbestanden:Overdracht aan:
      1.  GGDbij verzelfstandiging overgedragen
      2.  Afvalverwerking  Vlagheide
      3a.  Recreatieproject Engelermeergemeente Den Bosch 
      3b.Recreatieprojecten Dorpswaard, Zandmeren gemeente Maasdriel en Well
      4. Dossiers betreffende recreatieRecreatieschap
      5. Lopende dossiers Personeelszakengemeente Den Bosch
      6. Openbaar vervoergemeente Den Bosch
      7. Geluidsaneringgemeente Vught
      8. Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS)gemeente Den Bosch
      9. Regionale Volkshuisvestinggemeente Vught

      Per 1 december 1997 werd het archief van het Stadsgewest overgebracht naar het Stadsarchief van Den Bosch.

      In 2003 werd in de bestaande inventaris een aanvulling opgenomen met betrekking tot 38 dozen met archiefbescheiden over het Engelermeer (inv. nrs. 689-781).

      In de jaren hierna werden vanuit het stadskantoor van de gemeente ’s-Hertogenbosch opnieuw enkele archiefdozen met aanvullingen overhandigd aan het Stadsarchief. Deze aanvullingen zijn in 2023 in deze inventaris opgenomen (inv. nrs. 782-825).

      Noten

      1. Voor de historische ontwikkeling van het stadsgewest als vorm van regionaal bestuur in Nederland, zie: D.W.P. Ruiter, Gewest en territoriale decentralisatie (Alphen aan den Rijn 1976), p. 186-200, en J.P.A. Coopmans, Brabant heeft allang gekozen. Opstellen over provinciewezen en gewestvorming (Deventer 1980).
      2. Voor een gedetailleerd verslag van het ontstaan van het stadsgewest 's-Hertogenbosch, zie: Jan van de Ven (red.), Botsen tegen grenzen. Een kwart eeuw intergemeentelijke samen­werking in het Stadsgewest 's-Hertogenbosch (Den Bosch 1990). p. 4.
      3. Zie: inv. nr. 5.
      4. Zie voor een chronologisch overzicht van de historische ontwikkeling de jubileumbundel (noot 2).
      5. Voor een chronologisch overzicht van de jaarlijkse activiteiten van het stadsgewest, zie: Botsen tegen grenzen.
      6. Ontleend aan het Bestuursplan Stadsgewest 's-Hertogenbosch, 1975, p. 41. Inv. nr. 48.
      7. Ibidem, 46.
      8. Zie inv. nr. 207.
      9. Rapporten van de provinciale archiefinspectie d.d. 16 februari 1984 en 1 april 1996, inv.nr. 165.
  •  Citeerinstructie: NL-HtSA Archiefnummer 0502 Stadsgewest 's-Hertogenbosch, 1964-1999, inv.nr. ...
  • Hele toegang