Detail

TitelDorps- en gemeentebestuur Engelen, 1812-1964 en Engelen-Bokhoven 1922-1946
Periode1812-1946
Omvang en Medium28,8 meter
OpenbaarheidOpenbaar
ToegangDorps- en gemeentebestuur Engelen, 1812-1964 en Engelen-Bokhoven 1922-1946
InventarisDownload Dorps- en gemeentebestuur Engelen, 1812-1964 en Engelen-Bokhoven 1922-1946
 

  •  Inleiding
    • Voorwoord

      Deze inventaris kwam tot stand onder leiding van mr. J.A.M. Hoekx in het kader van mijn stage aan het Stadsarchief ’s-Hertogenbosch.

      Voor zijn begeleiding en hulp, alsmede voor de deskundige adviezen van de heer J.P.M. Buiks en het uittypen an de inventaris door mevrouw M. van de Vliert-Heeren, ben ik zeer dankbaar. Mijn dank gaat ook uit naar de (oud) medewerker(s) van de archiefbibliotheek, de dames R. Wijnands en A. van Kasteren en de heer W. de Gouw, die gedurende het grootste gedeelte van mijn stageperiode mijn werkzaamheden als bibliothecaris op hun schouders hebben genomen en daardoor mijn stage zeer hebben verlicht.

       

      Voorwoord bij de bewerking (2008)

      Doel was tot een definitieve inventarisatie te komen van het gehele bestand 1820-1946. Bij de voorlopige inventaris voor het tijdvak tot 1922 waren niet alle stukken op hun plaats terechtgekomen. Toegewezen nummers waren niet te vinden; dozen vol voorlopig beschreven maar vooral niet beschreven stukken waren als minder belangrijk ter zijde gehouden. Voor sommige werd zelfs overwogen tot vernietiging over te gaan.

      Bij het archief uit de periode vanaf de fusie met Bokhoven 1922 was niet meer dan een globale volgorde van de dozen aangehouden.

      Alle stukken die na 1946 vallen zijn uiteraard overgebracht naar het dossier gedeelte (zie archief 1112). Ook nog stukken expliciet toegezonden en gericht aan Bokhoven bleken zich onder het niet-geïnventariseerde gedeelte te bevinden, maar zelfs ook nog onder het wel bewerkte deel!

       

      Principieel uitgangspunt: integraal dorpsarchief

      Het Bossche Stadsarchief is tegenwoordig verantwoordelijk voor de bewaring van drie archieven afkomstig van aangrenzende dorpen die in de gemeente ’s-Hertogenbosch zijn opgegaan. Die van Bokhoven en Rosmalen zijn al enige tijd geleden definitief geïnventariseerd. De schriftelijke nalatenschap van deze verdwenen dorpsbesturen ligt hiermee vast. Rosmalen had voor de annexatie zelfs al haar bestanden geordend bewerkt en geselecteerd. Zoals al te vaak gebeurd is, gebeurde dit met de opvattingen van de jaren ‘zeventig’ waardoor veel verloren in gegaan.

      Het archief van de gemeente Bokhoven is een apart geval doordat het gelicht is uit het archief van Engelen, waarnaar het in 1922 is overgebracht.

      Ondanks opgelopen zo niet moedwillige aangebrachte verliezen (met een twijfelachtige deskundigheid/inzicht in het dorpsarchief en de niet al te beste materiële staat is het overgeleverde archief van Engelen nog de enige mogelijkheid die bestaat om een zo authentiek mogelijk beeld te krijgen van een eenvoudige dorpsadministratie dat in de praktijk bijna neerkwam op een eenmansbedrijf. Juist sporen van sub-administratie, vaak in de vorm van informele notities, maar ook de met name de stroom van circulaires, stencils vanuit hogere overheden sinds ca. 1920 is misschien wel het belangrijkste aspect aan de opkomende moderne gemeenteadministratie. Zonder deze stukken kunnen reacties en administratie op plaatselijk niveau niet gevolgd en begrepen worden. Het zou ook nu de grootste moeite kosten deze stukken elders boven water te krijgen. Ook dat is te veel vernietigd. Behoud van de historische context dient te prevaleren.

      De omvang van dit (zo goed als) compleet archiefbestand blijft overigens binnen de perken.

       

       1. Inleiding

      1.1 Geschiedenis van de gemeente

      Engelen, tot aan haar opheffing in 1971 een zelfstandige gemeente, is gelegen ten noord-westen van ‘s-Hertogenbosch aan de Maas. De gemeente Engelen bestond bij de annexatie uit de kerkdorpen Engelen en Bokhoven, die op resp. 4 en 8 km afstand van de Brabantse hoofdstad liggen. Enkele belangwekkende feiten uit de geschiedenis van Engelen mogen hier worden gereleveerd.

      Engelen heeft niet altijd behoord tot Brabant. Tot het begin van de 14e eeuw maakte het deel uit van het gebied van de hertog van Brabant. In de eerste helft van de 14e eeuw deed de graaf van Holland aanspraken gelden op het Land van Heusden, waartoe Engelen behoorde. In 1357 kwam dit aan de graaf van Holland. Engelen zou tot 1805 tot Holland blijven behoren. Toen bij staatsbesluit van 21 december van dat jaar de grenzen van de departementen nader werden vastgesteld, kwam door wijziging van de grens tussen Holland en Brabant Engelen bij Bataafsch Brabant (dat in 1806 de naam Bataafsch verloor). In 1810 werd het ingedeeld bij het departement des Bouches du Rhin en sedert 1814 behoort Engelen tot de provincie (Noord-)Brabant.

      Aan Engelen als zelfstandige bestuurseenheid kwam onder Napoleontische heerschappij een kortstondig einde. Het Franse bewind streefde namelijk naar een nieuwe indeling van mairieën, die groter moesten zijn dan de oude eenheden, omdat door uitbreiding van administratieve taken die in de Franse tijd ontstond, het bestuur voor de kleinste administratieve delen te kostbaar werd. Engelen viel aan dit streven ten offer en werd bij keizerlijk decreet van 14 mei 1810 (Bulletin des lois 288 no. 5462), dat verdeling van de drie arrondissementen van het departement des Bouches du Rhin met zich meebracht, met het nabijgelegene, grotere dorp Vlijmen samengevoegd tot de mairie Vlijmen en Engelen. Lang heeft die samenvoeging niet geduurd: reeds bij K.B. van 17 augustus 1819 La I2 no. 37 werd Engelen van Vlijmen afgescheiden en m.i.v. 1 januari 1821 tot een zelfstandige gemeente verklaard.

      De kleine oppervlakte van de nieuwe gemeente (728 ha) alsmede het geringe aantal inwoners - het inwonertal schommelde gedurende het grootste deel van de negentiende eeuw tussen de 400 en 500 -, leidde ertoe dat al in 1851 als gevolg van de tot stand te brengen Gemeentewet, aan de “kersverse” zelfstandigheid werd getornd. Er was toen sprake van een vereniging van Engelen met het naburige Bokhoven¹. Deze gemeente, die ten westen aan Engelen grensde, was zelfs nog kleiner dan Engelen: wat oppervlakte en inwonertal betreft bedroeg zij niet eens de helft. Ook in 1881 was vereniging van de twee gemeenten, voorgestaan door G.S., aan de orde.² In beide gevallen is het toen  niet tot een samengaan gekomen, wel was tussen 1852 en 1889 het burgemeestersambt in één persoon verenigd.

      Uiteindelijk heeft vereniging van de gemeenten Engelen en Bokhoven niet kunnen uitblijven. De noodzakelijkheid van een grote bestuurseenheid, om een krachtiger beleid op een gezondere financiële basis te kunnen voeren, dwong uiteindelijk toch tot een samengaan. Hoewel Engelen noch Bokhoven heil zagen in vereniging, is die toch bij K.B. van 24 december 1921 (Stbl 1391) m.i.v. 1 januari 1922 tot stand gekomen. De nieuwe gemeente droeg de naam van Engelen.

      ***

      De beroepsbevolking vond in de 19e eeuw haar bestaan bijna uitsluitend in de agrarische sector. Ook de enkele ambachtslui die er woonden, oefenden als nevenbedrijf de landbouw en veeteelt uit om in hun onderhoud te kunnen voorzien.

      De agrarische activiteiten bestonden hoofdzakelijk uit veehouderij. De landbouw was van weinig betekenis en de producten die verbouwd werden, waren voornamelijk voor eigen gebruik bestemd. Dat de veeteelt zo belangrijk was, vindt zijn oorzaak in het feit dat de bodem uit rivierklei bestaat, gerelateerd aan de slechte waterstaatkundige toestand tot in deze eeuw. In de winter stonden de lager gelegen landerijen geregeld onder water, waardoor zij alleen maar als hooi- en weilanden waren te gebruiken. Omdat veel van die hooi- en weilanden in bezit waren van grootgrondbezitters en instellingen buiten de gemeente en jaarlijks voor hoge prijzen werden verpacht, was de gemeenteweide in Engelen voor de inwoners van grote betekenis. De “gemènt” zoals ze in de volksmond werd genoemd, was eigendom van de gemeente en werd jaarlijks door haar verhuurd. Bij die verhuring genoten de inwoners van de gemeente de voorkeur. Om de inscharing ordelijk te laten verlopen en om toezicht te houden op de toestand van de gemeenteweide en het daarin geschaarde vee, stelde de gemeenteraad jaarlijks schaarmeesters aan. De gemeenteweide bestaat thans nog. Sinds de annexatie van Engelen door ‘s-Hertogenbosch in 1971, vindt aanstelling van de schaarmeesters  voortaan echter door burgemeester en Wethouders van ‘s-Hertogenbosch plaats.

      Belangrijk in religieus en sociaaleconomisch opzicht was ook het  in Engelen gevestigde pensionaat. Deze instelling, waaraan tevens een klooster was verbonden, stond onder leiding en beheer van de “Congregatie van de zusters der H. Maagd Maria, genaamd het gezelschap van Jezus, Maria, Jozef”, kortweg: de zusters van J.M.J. Opgezet in 1829 als een “kostschool voor jonge jufvrouwen”, waar aan meisjes uit de hogere standen een opvoeding werd gegeven, werd              het onderwijs aan deze instelling steeds meer uitgebreid en verbeterd. In 1918 werden de hoogste klassen ingericht voor M.U.L.O. Daarnaast was er een leer- en bewaarschool voor de dorpskinderen. Aan het eind van 1953 werden zowel klooster als pensionaat opgeheven.

      In de 20e eeuw, met name na de Eerste Wereldoorlog, gaat een groeiend aantal Engelnaren in de Bossche industrie werken. Zo werd Engelen naast een plattelandsgemeente, met in de 19e eeuw een bevolking overwegend werkzaam in de landbouw, steeds meer ook een forensenplaats. Van de zijde van Den Bosch, dat dringend verlegen zat om grond om uitbreidingsplannen te kunnen realiseren ten behoeve van  woningbouw en industrieterreinen, bestond belangstelling voor Engelen. Dit heeft ertoe geleid dat in 1964 de gemeenteraad van Engelen  op vrijwillige basis heeft besloten over toevoeging van haar grondgebied aan de gemeente ‘s-Hertogenbosch. De annexatie werd een feit op 1 april 1971.

       

      2. Geschiedenis van de bestuursinstellingen

      2.1. Het gemeentebestuur

      Kort voordat koning Willem I zijn handtekening zette onder het besluit dat de dorpen Vlijmen en Engelen zou afscheiden, was een reglement vastgesteld voor de inrichting van het bestuur van het platteland van Noord-Brabant. Dit reglement, voorgeschreven door de grondwetten van 1814 en 1815, werd bekrachtigd door de koning op 8 mei 1819. Toezicht en bestuur van de gemeente was volgens het reglement opgedragen aan een districtsschout en voorts aan de gemeenteschout en gemeenteraad, daartoe bijgestaan door de secretaris. De districtsschout werd benoemd door de koning en had het opzicht over een bepaald district.

      Ook de gemeenteschout werd benoemd door de koning. Naast werkzaamheden die hij zelfstandig verrichtte, werd hij voor bepaalde soorten werkzaamheden geassisteerd door twee leden uit de raad, daartoe speciaal door G.S. gecommitteerd .De gemeenteraad werd voor de eerste maal, buiten enige voordracht, onmiddellijk door de Staten benoemd, en vervolgens door de Staten op een voordracht van gemeenteschout en gemeenteraad, uit een opgave van een dubbel aantal kandidaten. De raad werd voorgezeten door de schout, die ook deel uitmaakte van de raad en er zelfs een beslissende stem in had wanneer de stemmen staakten. De gemeenteraad besloot over de algemene huishoudelijke, speciaal financiële, belangen van de gemeente. Hij maakte de plaatselijke keuren, reglementen en verordeningen die hij nodig oordeelde. De secretaris werd benoemd door de Staten op een voordracht van de schout en gemeenteraad. De plaatselijke ontvanger werd, onder 

      approbatie van de Staten, aangesteld door de schout en gemeenteraad en was belast met de administratie der geldmiddelen in iedere gemeente.

      Het verlangen van de centrale overheid om haar gezag op het platteland te vergroten, leidde al in 1825 tot de samenstelling van een nieuw Reglement op het bestuur ten platten lande, in de provincie Noord-Brabant (vastgesteld bij K.B. van 23 juli 1825 no. 132). Het bestuur was volgens dit reglement in iedere plattelandsgemeente samengesteld uit een burgemeester (de benaming ‘schout’ verviel) twee assessoren en een gemeenteraad. De burgemeester werd benoemd door de koning en maakte ambtshalve deel uit van de raad. De assessoren die met de burgemeester bepaalde gezamenlijke taken hadden, werden door de gouverneur uit de leden van de raad benoemd.

      De leden van de gemeenteraad werden benoemd door de Staten, gehoord het plaatselijk bestuur. Om de twee jaar trad 1/3 deel van de raadsleden af. De benoeming van burgemeester, assessoren en raadsleden geschiedde alle voor een termijn van zes jaar.

      De secretaris werd nu niet meer door de Staten benoemd, maar ook door de koning. Zijn taak bleef grotendeels gelijk vergeleken met het vorige reglement.

      De bestuursreglementen en grondwet, die het samenstellen van een bestuursreglement voorschreef, hebben de plaatselijke besturen intussen niet de beoogde autonomie kunnen schenken. Het verlangen naar verbetering heeft uiteindelijk geleid tot de Gemeentewet van 1851, door Thorbecke opgesteld naar Belgisch voorbeeld. De Gemeentewet, vereist door de grondwet van 1848, verscheen op 29 juni 1851 (Stbl 85) en trad dezelfde dag in werking.

      De Gemeentewet bepaalt dat in elke gemeente het gemeentebestuur uit een raad, een burgemeester en een college van burgemeester en wethouders (B&W) bestaat. Aan het hoofd van de gemeente staat de raad (die in Engelen evenals onder de reglementen uit 7 leden bestond) waarvan de burgemeester voorzitter is. Aangezien de raad de voornaamste macht in de gemeente is, behoort m.b.t. de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente alle bevoegdheid die niet bij de Gemeentewet of enige andere wet aan de burgemeester of aan B&W is opgedragen, aan hem.

      De leden van de raad werden sinds 1848 gekozen door kiezers voor een periode van zes jaar, waarbij een derde van de leden om de twee jaar aftreedt. Sedert de grondwet van 1917 worden de leden gekozen door evenredige vertegenwoordiging en voor de tijd van vier jaar met gelijk moment van aftreding. De burgemeester wordt als onder de reglementen benoemd door de koning. Hij is door zijn benoeming niet per se lid van de raad, al kan hij dat wel zijn.

      De wethouders die door de raad uit hun midden worden gekozen, zijn met de burgemeester verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur der gemeente en uitvoering van zaken. Het aantal wethouders is afhankelijk van de grootte der gemeente en bedroeg in Engelen twee. B&W is wegens de uitoefening van hun taak verantwoording schuldig aan de raad.

      Aan de burgemeester alléén is op het gebied van het dagelijks bestuur ook een taak opgelegd, die is omschreven in de artikelen 184- 187 van de Gemeentewet. Verder wordt hij het hoofd van de 

      plaatselijke politie genoemd.

      De raad benoemt zijn eerste ambtenaar, de secretaris, alsmede de ontvanger. De taak van de secretaris verschilt niet of nauwelijks van die, opgelegd in de reglementen. De taak van de ontvanger daarentegen is belangrijk veranderd. Hij werd door wijziging van werkzaamheden een zelfstandig ambtenaar.

       

      2.1 Het burgerlijk of algemeen armbestuur

      Het burgerlijk- of algemeen armbestuur - in de vorige eeuw ook wel ‘De Groote of Algemeene Armen’ of ‘De Groote of Heilige Geest Armen’ genoemd - was een van oudsher bestaande instelling, waarvan de oprichtingsdatum onbekend is.

      Het archief van dit fonds ten behoeve van de armen tot 1811 is door P.J. van der Heijden opgenomen in zijn inventaris van het gemeente archief van Engelen tot aan de samenvoeging met Vlijmen in 1810. Toen in dat jaar Vlijmen en Engelen tot één gemeente werden verenigd, werden ook de armenkassen van beide dorpen gecombineerd. Dat duurde tot 1821, toen Engelen weer een zelfstandige gemeente werd en ook de grote- of heilige geestarmen van Vlijmen en Engelen werden gescheiden.

      Het armbestuur bestond sinds de hernieuwde zelfstandigheid uit drie leden, die armmeesters werden genoemd en door de raad voor een periode van drie jaar werden benoemd. Tot 1852 had deze benoeming de goedkeuring van G.S. nodig, bij de totstandkoming van de Gemeentewet in 1851 verviel die eis. Eén van de leden van het armbestuur was de administrerende - of regerende armmeester, die de begrotingen en rekeningen opmaakte. Uit het eerste, mij bekende reglement voor het armbestuur uit 1856, vereist door de Armenwet van 1854, blijkt dat  de regerende armmeester (die zich na 1878 secretaris gaat noemen), naast andere zaken, belast was met het doen van alle ontvangsten en uitgaven, het doen van bedelingen en het verlenen van onderstand in dringende nood.

      De begrotingen en rekeningen werden, na te zijn opgemaakt c.q. voorlopig te zijn opgenomen door het armbestuur, vastgesteld door  de raad. Die vaststelling vond van 1821-1849 plaats onder goedkeuring van de districtscommissaris en, nadat de functie van  districtscommissaris in 1850 was verdwenen, van 1850-1851 onder  goedkeuring van G.S. Sedert 1858 werden begroting en rekening (nl. de begroting voor 1859 en de rekeningen over 1856 en 1857) vastgesteld door het armbestuur en goedgekeurd door de raad, in overeenstemming met art. 148 van de Gemeentewet.

      Van een voorzitter, secretaris en penningmeester is voor het eerst  sprake in het op 6 augustus 1913 door de raad vastgestelde nieuwe  reglement voor het burgerlijk armbestuur³. Dit reglement bleef, behoudens enkele wijzigingen in 1931 en 1951, tot de opheffing van het armbestuur van kracht.

      Het burgerlijk armbestuur werd bij raadsbesluit van 4 februari 1965   per 1 januari 1965 opgeheven als gevolg van inwerking treden van de Algemene Bijstandswet. De leden van dat bestuur werd met ingang van dezelfde datum ontslag verleend. Alle aktiva en passiva, schulden en verplichtingen, roerende en onroerende goederen, werden daarbij overgedragen aan de gemeente Engelen.

       

      3. Geschiedenis van het archief

      Een geschiedschrijving van het archief van na 1820 wordt bemoeilijkt doordat men in de vorige eeuw geen duidelijk onderscheid maakte tussen wat nu het oud-rechterlijk archief, het gemeente-archief van vóór 1813 en dat van na 1813 wordt genoemd. Niettemin zijn wel verschillende gegevens bekend die ons een, zij het geen volledig beeld geven van de wijze van bewaring en ordening van het archief.

      De eerste maal dat gesproken wordt over het archief is in een  raadsvergadering van 16 maart 1824. De raad besluit dan om de “dorp- of gemeentekast” waarin de archieven worden bewaard, van de gewezen raadkamer naast de school over te brengen naar de  tegenwoordige raadkamer ten huize van Jordanus van Calker4. Omdat de gemeente bij de hernieuwde zelfstandigheid in 1821 niet over een gemeentehuis beschikte, huurde men namelijk een kamer in een     particulier woonhuis. Tot 1845, toen een eigen raadhuis werd betrokken, zou men van Van Calker een kamer huren5. Gedurende deze periode heeft het gemeentearchief waarschijnlijk daar berust. Zeker is wel, dat het archief daar niet in zijn geheel aanwezig was; na het overlijden van burgemeester Pfannebecker op 5 juli 1833 te ‘s-Hertogenbosch, bleken in het sterfhuis stukken te berusten die tot de administratie van de gemeente behoorden. Na ontzegeling werden die stukken door de gemeente van de erven overgenomen. Uit de inventaris die daarbij werd opgemaakt, kan men afleiden - ondanks het feit dat de bescheiden daarin voor het merendeel niet gedateerd en zeer algemeen omschreven zijn - dat de burgemeester ze voor afhandeling van de lopende Zaken bij de hand heeft willen hebben6.

      Franciscus van Calker (zoon van bovengenoemde Jordanus), die J.F.W. Pfannebecker als burgemeester en secretaris opvolgde, begon zijn ambtsperiode met het opmaken van een inventaris van de archieven van het gemeentebestuur die in de kamer “tot bewaring dier effecte” waren bevonden. Sedertdien werd door hem de inventaris van het  archief bijgehouden en (sinds 1838) jaarlijks afgesloten7. Met ingebruikname van het in 1844 gebouwde raadhuis vond het archief daar een plaats. Uit de gemeenteverslagen blijkt dat het aldaar ter  secretarie in “kassen” was opgeborgen8.

      Op 8 oktober 1857 besloot de gemeenteraad de heer J.F. Hansse, toentertijd werkzaam ter griffie van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch en later griffier van het kantongerecht te Boxtel, het archief te doen inventariseren tegen een beloning van  ƒ 40,-. Hansse toonde zich bereid voor dat bedrag het gemeentearchief “in de vereiste order te omschrijven en te rangschikken”9.

      Hij was daarmee overigens al in januari 1857 mee aangevangen10. Dat leverde uiteindelijk in december 1860 een inventaris van het gehele archief over de periode 1587-1860 op11.

      Die inventaris is echter niet bijgehouden. Wel bestond enkele jaren daarna weer het voornemen om een behoorlijke beschrijving van de archieven te doen opmaken, doch later is daarvan afgezien omdat men de archieven daarvoor van te weinig betekenis achtte12.

      Dat het gemeentehuis geen waarborg was voor een veilige bewaring, bleek in 1884. Een brand die op 20 juni van dat jaar uitbrak, legde niet minder dan 11 huizen en vijf schuren in de as. Een begin van brand op het raadhuis kon echter worden geblust en dankzij burgemeester De Bekker het aldaar berustende archief worden gered. Een plaatselijke krant deelde nog mee, dat het in een ander blad verschenen bericht dat de boeken en bescheiden van de gemeentesecretaris, wiens huis eveneens was afgebrand, ook een prooi der vlammen   waren geworden, bezijden de waarheid was, omdat de gemeenteadministratie op het raadhuis berustte13.

      Het archief vertoont inderdaad geen spoor van brand. De persoon van de onfortuinlijke secretaris echter, Antoon Kempenaars, is wel van nadelige invloed geweest op het archief. Na zijn overlijden op 19 juli 1888 bleek de gemeenteadministratie in een zeer verwaarloosde toestand te verkeren. In het bijzonder de verwarring in het geldelijk beheer (Kempenaars was ook gemeenteontvanger) die was opgetreden in de tijd dat hij leed aan de “kwijnende” ziekte waaraan hij tenslotte zou sterven, leidde tot scherpe kritiek van G.S. aan het adres van de burgemeester. Deze, die door hen ter verantwoording werd geroepen, moest erkennen dat hij en de wethouders zich aan ernstig plichtsverzuim hadden schuldig gemaakt. Het gehele werk van de administratie was feitelijk aan de secretarisontvanger overgelaten, zonder dat B&W daarop toezicht hadden gehouden14.

      Het ontbreken van notulen van vergaderingen van B&W tussen februari 1881 - augustus 1888 (zie nr 18) kan in dit opzicht boekdelen  spreken: vermoedelijk heeft in al die tijd nooit een bijeenkomst van het college van B&W plaatsgehad. De hiaten in de registers van uitgaande brieven van B&W en van de burgemeesters zullen ook aan de nalatigheid van de secretaris te wijten zijn. Zo ontbreken in het register van uitgaande brieven van B&W (nr 138) de brieven tussen 15 september 1886 en 17 augustus 1888, terwijl over de jaren 1885 en 1886 slechts enkele brieven zijn ingeschreven. Het register van uitgaande brieven van de burgemeester (nr 149) vertoont nog grotere hiaten: in de periode 31 maart 1877-29 september 1888 zijn slechts een dertiental brieven ingeschreven!

      Sedert het eind van de vorige eeuw worden we over bewaring en ordening van het gemeentearchief van tijd tot tijd geïnformeerd door de verslagen die de rijksarchivaris in de provincie Noord-Brabant maakte. Die verslagen waren een uitvloeisel van de beslissing van G.S. in 1885 om het toezicht op de gemeente- en waterschapsarchieven aan de rijksarchivaris op te dragen. De eerste die daarmee werd belast, was mr. A.C. Bondam15.

      Bij het bezoek dat hij in juli 1888 aan de gemeente bracht, bleek dat het oud-archief in verwaarloosde toestand verkeerde en voor een groot deel door vocht geleden had (of zijn bevindingen ook van toepassing waren op het archief van ná 1821 is mij niet bekend). Het oud-rechterlijk archief werd daarop door hem ter uitvoering van het K.B. van 9 oktober 1883 afgescheiden van het overige en overgebracht naar het rijksarchief in Den Bosch16.

      Op aanbeveling van Bondam werden er twee kasten geplaatst, waarin het oud-archief, nadat het door de secretaris en een medewerker “redelijk” geordend en in portefeuilles was gedaan, werd opgeborgen17. Mogelijk heeft het nieuw-archief toen dezelfde behandeling ondergaan, aangezien Bondam bij zijn eerstvolgende bezoek in 1900 vermeldt dat zowel het oud- als nieuw-archief goed verzorgd en verpakt en met opschriften voorzien was18. Uit een in 1898 door B&W beantwoordde vragenlijst blijkt ook dat men tussen het oud- en nieuw-archief geen onderscheid had gemaakt19.

      Van vocht was bij het bezoek in 1900 niets te bespeuren en de toestand wordt goed genoemd. Na dit bezoek wordt het gemeentearchief eerst in 1930 weer vermeld20. In dat jaar bezocht de toenmalige rijksarchivaris mr. J.P.W.A. Smit, die sinds 1920 met het toezicht op de gemeente- en waterschapsarchieven was belast, alle gemeentearchieven van het voormalig Hollands gedeelte van de provincie Noord-Brabant. De  situatie was weinig rooskleurig: de bewaring der “nieuwe stukken” was in Noord-Brabant nergens zo slecht als hier, van het nieuw archief was 95% niet of slechts gebrekkig geordend. Uit het verslag van zijn bezoek blijkt duidelijk hoe nijpend het ruimtegebrek op het gemeentehuis was. Dit was een gevolg van het feit dat men het ruime, uit 1907 daterende raadhuis van Bokhoven na annexatie in 1922 had afgebroken, terwijl het raadhuis van Engelen, dat veel te klein was, gehandhaafd bleef. Het gehele raadhuis in Engelen bestond slechts uit twee kamers, door een gang gescheiden. Aan het eind van die gang, met een trapje te bereiken, lag de zolder van de gemeenteschool, die aan het raadhuis was gebouwd. Hierin was nu in 1930 het merendeel van de tot het nieuw archief behorende bescheiden opgeborgen, “in rekken zonder inventaris, doch enigszins gescheiden en in series geplaatst”. In het raadhuis werd na de annexatie ook nog het archief van Bokhoven bewaard.

      Het archief heeft de oorlogshandelingen niet ongeschonden doorstaan. L.J.F. de Rooij, wnd. secretaris (1946—1967) en gemeenteontvanger (1944-1962) van Engelen, schetste ons in 1964 van de gevolgen der oorlogsgebeurtenissen een plastisch beeld: 

      “De bevrijding van Engelen bracht echter voor het gemeentebestuur een zeer onaangename nasleep, daar onze geallieerde vrienden het nodig hadden gevonden alle archiefstukken en overige paperassen dermate door het gemeentehuis te verspreiden, dat men letterlijk tot aan zijn enkels er door moest waden”21.

      Ook het gemeentehuis had in- en uitwendig beschadigingen opgelopen.

      Het gemeentebestuur koesterde daarom in 1946 plannen tot  Verbetering22. Die plannen waren mede ingegeven door het nijpend ruimtegebrek op het gemeentehuis en de ouderdom van het gebouw. Zo ontbraken b.v. een rijwielberging en w.c. “zoodat het personeel voor deze beide aangelegenheden is aangewezen op de goedwillendheid der buren.”

      De rijksarchivaris, die in verband met de plannen tot verbouw door G.S. om advies werd gevraagd, bezocht eind 1946 begin 1947 het gemeentearchief. Het rapport dat hij daarop aan hen uitbracht, was in mineur gestemd: het archief, ook het jongere gedeelte dat nog dagelijks werd geraadpleegd, was in ongeordende toestand, de zolder  waarop de archivalia lagen was vuil, donker en vochtig zodat de archivalia te gronde gingen en aan brandgevaar blootstonden. Toen Smit de gemeente om nadere informatie over haar voornemens omtrent               archiefbewaarplaats en archiefordening vroeg, antwoordden B&W dat men de zolder als archiefbewaarplaats wilde inrichten. De daar liggende chaos van archiefstukken zou gesorteerd worden, zodat een gedeelte, dat men vernietigbaar achtte, verkocht zou worden aan een papierfabriek, terwijl de rest geordend zou worden volgens de classificatie van het registratuurstelsel van de V.N.G. Een brandvrije archiefbewaarplaats werd wegens de veel hogere kosten die dit met zich zou meebrengen, niet verantwoord geacht.

      In een reactie op deze voornemens deelden G.S. mee dat zij met de sortering van archivalia akkoord gingen, mits zij slechts een voorlopig karakter droeg. De voorgenomen ordening van het bestaande archief volgens de genoemde classificatie keurden zij echter ten zeerste af. Met het ontbreken van een brandvrije archiefruimte namen G.S. uiteindelijk genoegen, echter onder voorwaarde, dat het archief van vóór 1813 aan het rijksarchief in bewaring zou worden gegeven.

      De uiteindelijke verbetering van het gemeentehuis vond in 1948/49 plaats. Daarna werd ook de archiefbewaarplaats schoongemaakt, de bestaande pakken en portefeuilles stofvrij gemaakt, in pakpapier verpakt en in nieuwe archiefdozen opgeborgen. Toen mr. J.P.W.A. Smit, die in 1948 de inspectie had hervat, in januari 1950 het archief bezocht, konden deze werkzaamheden, die juist toen plaats vonden, zijn goedkeuring niet wegdragen. Naar zijn mening had dit werk met het ordenen en beschrijven van een archief niets te maken en werd het door onbevoegden uitgevoerd. Bovendien had het gemeentebestuur, vóór met de werkzaamheden aan te vangen, volgens art. 7 van het K.B. van 6 september 1919 kennis moeten geven aan G.S., die zorg moesten dragen dat de ordening en beschrijving plaats vond met medewerking van de provinciale inspecteur. B&W verweerden zich hiertegen bij G.S. door aan te voeren dat hier niet gesproken kon worden van een ordening van het archief, doch slechts van een meer toonbare opberging. De voorstelling van zaken die zij daarbij gaven, werd echter door de inspecteur tegengesproken.

      Toen Smit op 7 mei 1954 opnieuw een inspectiebezoek bracht, bleek de bewaring der archivalia niet te zijn verbeterd en de ordening zelfs verslechterd. Bij het nemen van steekproeven bleken de rugschriften van de archiefdozen, niet altijd met de inhoud van deze dozen overeen te komen. Dit laatste bezoek schijnt niet in een prettige sfeer te zijn verlopen; de opvolger van Smit als inspecteur, mr. H.J. Bernsen, noteerde in 1956 dat er zelfs bijna ruzie ontstond! Overigens kan men zich, hij het lezen van de correspondente van de inspecteur, niet aan de indruk onttrekken dat Smit weinig oog had voor de problemen waarmee het gemeentebestuur in de  naoorlogse jaren te kampen had, en dat hij niet altijd even tactisch optrad23. Later, toen Bernsen inspecteur werd, klaarde de verhouding burgemeester-inspecteur weer.

      In de huisvesting van het archief zou eerst na jaren verbetering worden gebracht. Op initiatief van burgemeester Kempenaars stelde de raad in 1963 een krediet beschikbaar voor de aankoop van een woonhuis, dat na verbouwing als gemeentehuis in gebruik werd genomen. Aan de achterzijde was toen een brandveilige archiefruimte bijgebouwd, waarin het gemeentearchief werd opgeborgen. Het gemeentearchief vóór 1813 was overigens, ondanks dat het de gemeente tot dan toe aan een brandvrije archiefbewaarplaats had ontbroken, nooit aan het rijksarchief in bewaring gegeven!

      Bij de annexatie zou uiteindelijk over het lot van de archieven worden beslist. Art. 20 van de “Wet van 10 december 1970 tot opheffing van de gemeenten Empel en Meerwijk en Engelen en toevoeging van het gebied dier gemeenten aan de gemeente ‘s-Hertogenbosch” (Stbl 594) luidt: “De archieven (..) der op te heffen gemeente Engelen gaan met ingang van de datum van herindeling over naar de gemeente ‘s-Hertogenbosch”. De gemeente Engelen werd op 1 april 1971 opgeheven, waarna de archieven van Engelen van het voormalig gemeentehuis aldaar werden overgebracht naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats van ‘s-Hertogenbosch.

       

      4. Verantwoording van de inventarisatie

      Kort na de overbrenging werd het gemeentearchief over de periode 1576-1810 geïnventariseerd door P.J. van der Heijden in het kader van zijn opleiding tot middelbaar archiefambtenaar in 1971/72. Als einddatum heeft hij de samenvoeging van Engelen met Vlijmen in 1810 aangehouden. Engelen hield toen op als zelfstandige bestuurseenheid te bestaan en werd eerst weer een afzonderlijke gemeente met ingang van 1 januari 1821.

      Het archief over de periode 1810-1820 berust op het gemeentehuis te Vlijmen. Dat het daar berust, hangt samen met het feit dat Vlijmen een groter dorp was dan Engelen en tijdens de periode van samengaan de hoofdrol zal hebben gespeeld (dit blijkt reeds uit de naam van de gemeente: Vlijmen en Engelen).

      De archiefvorming van het door mij geïnventariseerd archief vangt dan ook op 1 januari 1821 aan. Wel berusten in het archief exemplaren van de rekeningen van de gemeente Vlijmen en Engelen over de periode 1814—1820 (nrs. 364—370). Die aanwezigheid zal toegeschreven moeten worden aan het feit dat het merendeel van de genoemde rekeningen pas ná 1820 door de gemeenteraad van Vlijmen met (een commissie uit) de raad van Engelen voorlopig werden afgehoord, terwijl ze alle pas in 1824 door G.S. finaal werden opgenomen en afgesloten. Als einddatum van inventarisatie is gekozen voor 1 januari 1922. De nieuw benoemde burgemeester van de uitgebreide gemeente  Engelen, A.J.P. Willemse, die in maart 1922 door de raad tevens tot secretaris werd aangesteld, voerde in dat jaar namelijk een rubriekenstelsel in.

      Bij aanvang van de inventarisatie in oktober 1982 werd het archief nog in dezelfde staat aangetroffen als die waarin het in 1950 was ingepakt en opgeborgen. De delen waren chronologisch opgeborgen, de losse stukken per jaar in bruin pakpapier verpakt en aangeduid met het opschrift ‘brieven’. Alles bevond zich in dozen, die waren genummerd en voorzien van rugopschriften. Bij het nazien bleken die opschriften overigens niet altijd met de inhoud van de dozen overeen te komen.

      Van een oude orde méér dan alleen een rangschikking naar series was niets te bespeuren. Evenmin trof ik sporen van vroegere inventarisaties aan. Bij de inventarisatie bleek dat de ingekomen stukken die wel per jaar waren bijeengebracht maar daarbinnen niet op chronologische volgorde gelegd, als een soort vergaarbak’ hadden gefunctioneerd. Bovendien waren daarin veel bescheiden, behorende tot het gemeente—archief van Bokhoven en daterende uit de jaren 1839,  1858-1862, 1866, 1876-1886, 1903-1909 en 1919-1921, terecht gekomen. Die vermenging van stukken werd reeds door Bernsen bij een inspectiebezoek in 1956 opgemerkt24. Of het bijeenbrengen van de losse stukken naar jaar al bij de vorming van het archief of pas in een later stadium (bij de opruiming in 1950?) is geschied, valt thans niet meer met zekerheid te achterhalen.

      De bescheiden die niet het karakter van ingekomen stuk hadden, werden door mij daaruit gelicht en afzonderlijk beschreven. Ook kwam ik “dossiers’ betreffende bepaalde zaken, soms over meerdere jaren lopende, tegen. Voor zover het bescheiden van vóór 1861 betrof, werden ze in enkele gevallen reeds in de inventaris van Hansse aangetroffen, zodat ze óf bij de vorming van het archief óf reeds in een vroeg stadium ontstaan moeten zijn. Ook deze “dossiers” werden door mij afzonderlijk beschreven.

      Voor vernietiging van archiefbescheiden van na 1850 werd de “Lijst inhoudende opgaaf van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden in gemeentearchieven, dagtekenende van na 1850” (‘s-Gravenhage 1948) gehanteerd.

      Het archief van het gemeentebestuur heeft thans, na inventarisatie en vernietiging, een omvang van 19 1/2 m’ . Het archief van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand heeft een omvang van 0,80 m’. Het archief van het Burgerlijk Armbestuur heeft slechts een geringe omvang; de lengte bedraagt 2 1/2 strekkende meters. Omdat de series begrotingen en rekeningen daarin grote hiaten vertonen, zijn de journalen van de administrerende armmeester (secretaris) niet vernietigd.

      ***

      Tijdens ordening en beschrijving bleek ook dat de materiële toestand van een groot gedeelte van het archief door de jarenlange berging op een vuile en vochtige zolder slecht was. In het bijzonder geldt dit voor de ingekomen stukken over de periode 1820—1841. In een lijst, als bijlage 2 aan deze inleiding toegevoegd, wordt een opgave gedaan van de inventarisnummers die wegens de slechte materiële toestand niet meer voor raadpleging beschikbaar kunnen worden gesteld.

      Aanvullingen

      In 2012 en 2020 is de inventaris aangevuld met aanvullingen. Bij de herinventarisatie van 2020 is de nummering van de bestanddelen aangepast.

       

      5. Noten

      1. Inv.nr 5, fol. 105—107. Inv.nr 134, fol. 130.

      2.  Inv.nr 138 (uitgaande brief aan G.S. d.d. 23 mrt 1881). 

      3.  Tekst van dit reglement in: inv.nr 8, blz. 289—296. In dit reglement wordt overigens abusievelijk vermeld dat het het reglement van 1866 vervangt; dit moet zijn 1856. 

      4.  Inv.nr 3, fol. 35—35v.

      5. Inv.nr 371—394 (bijlagen tot de rekeningen 1821—1844).

      6. Inv.nr 477.

      7. Inv.nr 477.

      8. Inv.nr 157, hfd. III.         

      9. Inv.nr 5, fol. 182, 184v—185.     

      10. Inv.nr 67 (brief van J.F. Hansse [aan burgemeester Van Calker]  d.d. 11 januari 1857).

      11. Inv.nr 478. 

      12. Inv.nr 169, blz. 10. Inv.nr 173, blz. 11.

      13. Provinciale Noordbrabantsche en ‘s Hertogenbossche Courant 24 juni 1884.

      14. Inv.nr  98 (brief van G.S. aan de burgemeester d.d. 6 september  1888, brief van de commissaris des konings aan de burgemeester  d.d. 12 oktober 1888). Inv.nr 149 (uitgaande brief aan G.S. d.d. 13 september 1888).

      15. I.W.L.A. Caminada, Een eeuw Bossche archief inspectie, in: ‘Vrien   denboek stadsarchivaris Kuyer, ‘s—Hertogenbosch 1980, blz. 35-36.         

      16. Verslagen omtrent ‘s rijks oude archieven, XL (1888), ‘s Gravenhage 1890, blz. 348—349. Inv.nr 479.

      17. Inv.nr 190, blz. 10—11.

      18. Verslagen omtrent ‘s rijks oude archieven, 1900, blz. 880.

      19. Archief provinciale archiefinspectie Noord-Brabant (ongeïnventa riseerd), vragenlijst over toestand, ordening en bewaring van  het gemeente—archief, ingevuld door B&W van Engelen, [1898].

      20. Verslagen omtrent ‘s-rijks oude archieven, tweede serie, III  (1930), ‘s—Gravenhage 1931, blz. 94—96. Archief provinciale archief inspectie Noord—Brabant (ongeïnventariseerd), G. no. 56, met aantekeningen van mr. J.P.W.A. Smit  over de inspectiebezoeken aan Engelen op 10 oktober en 2 december 1930.

      21. Register houdende notulen van vergaderingen van de raad 1959- 1965, bijlage II bij de notulen van de raadsvergadering van 16 maart 1964. 

      22. Voor de geschiedenis van het archief na 1946 is gebruik gemaakt  van: archief van de provinciale archiefinspectie Noord—Brabant  (ongeïnventariseerd), G. Engelen nrs. 1—19; registratuurarchief van Engelen, berustende op de gemeentesecretarie van ’s-Hertogenbosch, dossier -2.07.353.221 ‘Correspondentie met betrekking tot de verbetering van de gemeentelijke archiefbewaarplaats alsmede de ordening der archiefbescheiden (1947/1963)’.

      23. Zie ook: Caminada, t.a.p., blz. 40.

      24. Archief provinciale archiefinspectie Noord-Brabant (ongeïnven tariseerd), verslag van mr. H.J. Bernsen van het bezoek aan de  gemeente Engelen op 17 oktober 1956.

       

      6. Literatuur en bronnen

      Naast de in de tekst genoemde besluiten die in het Staatsblad zijn gepubliceerd, is gebruik gemaakt:

      • voor de tekst van het reglement van 1819 van: H.F.J. Smeets en V.F.L.W. Cleerdin, Bestuur en administratie der provincie Noordbrabant I, ‘s-Hertogenbosch [z.j.], 104-142.
      • voor de tekst van het reglement van 1825 van: Handboek voor ambtenaren in de provincie Noord-Braband, ‘s Hertogenbosch 1827, 179-236.
      • Registratuurarchief van Engelen, berustende ter gemeentesecretarie  van ‘s-Hertogenbosch, dossier -2.07 ‘Historisch-geografische gegevens betreffende de gemeente’.
      • Bosch, Marinus v.d., Een overzicht van Engelen in het jaar 1910, in: Met gansen trou 25 (1975), 31-32.
      • Breugelmans, [P.], Het Pensionaat te Engelen IV., in: Met gansen trou 4 (1954), 33-36.
      • Heijden,P.J. van der, Engelen, in: Met gansen trou 27 (1977), 170-176.
      • Kempenaars, F., Engelen-Bokhoven, in: Met gansen trou 17 (1967), 118-121.
      • Kocken, M.J.A.V. , Van stads- en plattelandsbestuur naar gemeente bestuur; proeve van een geschiedenis van ontstaan en ontwikkeling  van het Nederlandse gemeentebestuur tot en met de Gemeentewet van 1851, [Z.pl.] 1973.
      • Ramaer, J.C., De Fransche tijd (1795—1815). ‘s-Gravenhage 1926.
      • (Geschiedkundige atlas van Nederland >>).
      • Schijndel, Tarcisius van, Engelen, in: Met gansen trou 22 (1972) 12-14.

       

      7. Bijlage - Lijst van burgemeesters, secretarissen en gemeenteontvangers.

      Burgemeesters

      • Johan Frederik Willem Pfannebecker (tot 1825 schout) 1821- overlijden 5 juli 1833
      • Franciscus van Calker (tevens burgemeester van Bokhoven van 1852—1864) 1833- overlijden 8 okt. 1864
      • Adrianus Hubertus Egon de Bekker (tevens burgemeester van Bokhoven van 1864- overlijden 27 sept. 1889)
      • Adrianus Hubertus Petrus de Bekker 1889-1894
      • Gijsbertus Thomas Cornelus Murraij 1894-1921

       

      Secretarissen

      • Wouterus van der Steen (tevens secretaris van Bokhoven 1821—1831), 1821-1833
      • Johan Frederik Willem Pfannebecker
      • Franciscus van Calker (tevens wnd. secretaris van Bokhoven 1861—1864), 1833- overlijden 8 okt. 1864
      • Antonius Kempenaars (tevens secretaris van Bokhoven 1881—1887), 1864- overlijden 19 juli 1888
      • Gijsbertus Thomas Cornelus Murraij, 1888-1922

       

      Gemeenteontvangers

      • Joost de Waal, 1821 - 1852
      • Nicolaas Murraij, 1853 - 1882
      • Antonius Kempenaars, 1882 - overlijden 19 juli 1888
      • Josephus Kusters, 1888 - overlijden 31 mrt. 1914 
      • Willem Theodorus Leijte ACzn., 1914 - overlijden 29 okt. 1944

       

  •  Citeerinstructie: NL-HtSA Archiefnummer 0011 Dorps- en gemeentebestuur Engelen, 1812-1964 en Engelen-Bokhoven 1922-1946
  • Hele toegang