Detail

TitelCollege van kapiteins en burgerkrijgsraad van de schuttersgilden te 's-Hertogenbosch
Periode1606-1769
Omvang en Medium0,125 meter
OpenbaarheidOpenbaar
ToegangCollege van kapiteins en burgerkrijgsraad van de schuttersgilden te 's-Hertogenbosch, 1606-1769
InventarisDownload College van kapiteins en burgerkrijgsraad van de schuttersgilden te 's-Hertogenbosch, 1606-1769
 

  •  Inleiding
    • Inventarissen van de archieven der Bossche schuttersgilden

       

      De schuttersgilden in de vroegste tijden

      Veel is ons over de ouderdom van de Bossche schuttersgilden niet bekend. We weten slechts, dat er in 1268 al sprake van is 1). In 1399 bepaalde hertogin Johanna van Brabant, dat de Bossche schutters in een "uniform" tenue gekleed moesten zijn en dat iedere schutter van stadswege 1½ peter moest ontvangen tot aanschaffing van 3 el lakense stof 2).

       

      De wetgevende bevoegdheid

      De schuttersgilden ontvingen hun kaarten vanwege de magistraat of vanwege de landsheer. De oudste in originali aanwezige kaart is die van het gilde van de handboog. Zij dagtekent uit het jaar 1404 3) en zij werd door de magistraat verleend. Een bekende kaart vanwege de landsheer is die van keizer Karel V en zij werd door hem op 14 augustus 1525 aan de gezamenlijke Bossche schutsen verstrekt 4).

       

      Eigen verordenende bevoegdheid

      Evenals bij de ambachtsgilden - doch in mindere mate - is ook bij de schuttersgilden van een eigen verordenende bevoegdheid sprake geweest. Ten onrechte beweert van den Heuvel op pagina 337 van zijn boek over de Bossche ambachtsgilden, dat de schutsen iedere bevoegdheid tot het maken van verordeningen misten. Aan de hand van archiefstukken blijkt duidelijk, dat de schutsen zo'n bevoegdheid bezaten 5).

       

      De rangorde der schutsen

      De rangorde is als volgt:

      a) het gilde van de oude voetboog;

      b) het gilde van de jonge voetboog;

      c) het gilde van de handboog. Oorspronkelijk kwam de handboog in rang voor de jonge voetboog. Zo mochten de handboogschutten in de processie voor die van de jonge voetboog lopen 6);

      d) het gilde van de kolveniers.

       

      Verschillende benamingen

      De schutsen kwamen voor onder de volgende benamingen:

      a) het gilde van de Oude voetboog - de oude voetboog - de oude schuts - de oude schutte - de oude schutters - de oude voetboogschut - de oude voetboogschutten - het grote gilde van de voetboog - de grote voetboog - de schutterij van de schuts - de compagnie van de oude schuts;

      b) het gilde van de Jonge voetboog - de jonge voetboog - de jonge schuts - de jonge schutten - de jonge schutters - de jonge voetboogschuts - de jonge voetboogschutten - het kleine gilde van de voetboog - de klein voetboog - het gilde van Sint Joris - de schutterij van de jonge voetboog - de nieuwe voetboog - de compagnie van de jonge voetboog;

      c) het gilde van de Handboog - de handboogschutter - de handboogschutters - de handboogschuts - de handboog - het gilde van Sint Sebastiaan - de schutterij van de handboog - de compagnie van de handboog;

      d) het gilde van de Kolveniers - de kolveniers - de schutterij van de kolveniers - de compagnie van de kolveniers. Naast de benaming kolvenier komt ook die van klovenier voor.

      Naast voornoemde schutsen zijn er ook nog andere geweest: 

      • de Gaffelbroeders

      Tijdens de Gelderse oorlogen heeft er in 's Hertogenbosch ook nog een speciaal weergenootschap tegen die van Gelre bestaan. De leden van dit genootschap werden Gaffelbroeders genaamd en zij werden hoofdzakelijk gerecruteerd uit naar Den Bosch uitgeweken telgen van aanzienlijke Meierijse geslachten 8).

      • de Schermers

      In de zeventiger jaren van de 16e eeuw heeft er ook nog een zogenaamd Schermersgilde bestaan. Najaar 1576 verzocht de met het calvinisme sympathiserende Symon Bax alsmede de goede katholiek Goyart Loeff aan de magistraat om naast de pas heropgerichte schutsen - dezen waren namelijk door Alva ontbonden - een zogenaamd Schermersgilde te mogen oprichten 9). Aan dit verzoek werd niet onmiddellijk gevolg gegeven. In september 1577 werd de oprichting pas een feit. De magistraat stelde de eis, dat de schuts van de schermers moest opkomen voor de verdediging van de oude geloof en bepaalde bovendien, dat alleen poorters - zoals ook bij de andere schutsen het geval was - lid konden worden 10). De schermers, die Sint Michiel tot schutspatroon hadden, raakten echter hoe langer hoe meer in het calvinistische vaarwater verzeild. Zij zouden ongetwijfeld de andere schuttersgilden overvleugeld hebben indien het calvinisme toen al de strijd om de macht in Den Bosch gewonnen had. Door de overwinning van de katholieken in juli 1579 gingen de schermers ten onder en verdwenen voor goed uit de geschiedenis 11).

      • het Exercitiegenootschap

      Het Exercitiegenootschap werd omstreeks mei 1786 gevormd uit de patriotistische leden der vier schutterijen. Op instigatie van de toenmalige patriotistisch gezinde magistraat in het leven geroepen om de prinsgezinden in bedwang te houden. Toen dezen na de inval Pruisen weer tijdelijk aan de macht kwamen werd dit genootschap op bevel van de Staten Generaal in het najaar van 1787 ontbonden 12).

      De interne organisatie der schutsen: in de 15e eeuw

      De kaart van de handboogschuts van 1404 maakt slechts melding van koning en dekenen naast de gemene schutten: de kaart van de oude schuts van 1453 alsmede een latere van de handboog, namelijk die van 1474, geven een vollediger beeld evenals de jonge voetboogkaart van 1492 13). Aan de hand van de in deze kaarten verstrekte gegevens kunnen wij voor de 15e eeuw het volgende schema vaststellen: hoge dekenen. Bij de oude voetboog en de handboog twee in getal. Zij waren leden van de stadsregering. Namelijk een schepen en een gezworen. Bij de handboog was het de schepen, die ook de functie van begijnmeester(provisor van het begijnhof) uitoefende en moest de gezworene als oud-schepen begijnmeester zijn geweest. We zien dus dat er jaarlijks een van de dekenen aftrad 14). Op het einde van de 16e eeuw werd aan die bepalingen niet meer de hand gehouden. Zo was voor het ambtsjaar 1596/97(Bamis t/m. 30 september) de president-schepen belast met de functies van hoge deken van de jonge schuts en provisor van het Weeshuis, de vierde schepen met de functie van begijnmees-ter, de vijfde met die van hoge deken van de oude schuts en provisor van de arme gevangenen, de zevende met die van hoge deken van de handboog en de achtste met die van hoge deken van de kolveniers 15). dekenen. Gekozen uit de leden van het gilde. Hun aantal was bij iedere schuts niet gelijk. Zo kende de oude schuts er drie, de handboog er twee 16). meester. Stond de dekenen in hun taak bij. Onder andere bij het aannemen van nieuwe leden 17). rentmeesters. Belast met het beheer der goederen. Bij de oud schuts drie en twee bij de handboog 18). koning. Degene, die de papegaai bij het jaarlijkse koningsschieten afschoot. koningstavel. Vermoedelijk een voorganger van de latere hoofdman of kapitein. Was belast met de leiding van het schieten in de bogaard 19). knaap. Belast met het vervullen van boodschappen, onder andere met het aanzeggen van bijeenkomsten 20).

      In de 16e en 17e eeuw tot 1629

      Aan de benamingen van die functionarissen kunnen wij al enigszins bespeuren, dat de Bossche schutsen - evenals de nu nog op het Brabantse platteland bestaande schutsen - mede het karakter van een gezelligheidsvereniging hadden. De Gelderse oorlogen en het voortdurend gemobiliseerd zijn in een groot gedeelte van de Tachtigjarige Oorlog - namelijk over de jaren 1577-1629 - drong de gezelligheid en de sport op de achtergrond en stelde de dienst aan Mars op de eerste plaats. De schutsen worden meer en meer geschoeid op de leest van de beroepsweermachten en voor romantiek en charme, bestaande uit statiedag, koningsschieten, landjuweel en hagespel, was hoe langer hoe minder plaats. Een en ander vond zijn weerslag in het optreden of liever in de opkomst van nieuwe functionarissen, die de oude gezagsdragers hoe langer hoe meer op het tweede plan zouden brengen. Zo verordende keizer Karel V op 14 augustus 1525, dat aan het hoofd van ieder Bossche schuttersgilde een hoofdman zou komen te staan, die - op advies van de kapitein-generaal in de landen van herwaarts over - door de schout en wethouders(schepenen) van de stad Den Bosch gekozen zou worden 21). De hoofdman, later ook kapitein genaamd, verving de hoge dekenen, dekenen en koning nog niet. Zijn functie was nog van zuiver militaire aard 22). Volgens een op 1 januari 1608 opgemaakte staat diende in elk schuttersgilde, dat uit 300 man bestond, aanwezig te zijn: 1 kapitein; 1 hoge deken;1 koning;2 luitenants;4 lijf-schutten, waarvan 2 voor de kapitein en 2 voor de luitenants; 2 vaandrigs; 4 sergeants;2 provoosten; 2 schrijvers; 4 tambours; 2 pijpers;2 kapelaans;2 chirurgijns;4 dekens, die belast waren met de leiding van de bogaard en met het beheer van de schutterijgoederen;2 wasmeesters ten behoeve van de altaardienst;44 musketiers, waarbij inbegrepen 1 korporaal en 1 lanspas-saat en tenslotte 218 manschappen, ingedeeld in 16 rotten en in elk rot naast de gewone rotgezellen 1 korporaal en 1 lanspassaat 23).

      Na 1629

      In de nu te behandelen periode zullen we zien, dat de oude functionarissen als hoge dekenen, dekenen, koning en meester totaal verdwenen zijn. De organisatie vertoonde vanaf 1642 - de schutsen waren over het tijdvak 1630-1641 op non-activiteit - hetzelfde beeld als de reeds in 1608 bestaande organisatie. We kunnen dus volstaan met enige aandacht te wijden aan de volgende hogere en lagere officiersrangen:

      1. kolonel. Deze opperofficier stond aan het hoofd van de vier schutsen, die wel hun oude benamingen behielden, doch daarnaast ook met de benaming van compagnie van kapitein N. N. werden aangeduid.
      2. kapitein. Belast met het commando over de schuts of compagnie. Hij werd gekozen uit een tweetal leden van de stadsregering. Ook voor 1630 was de hoofdman of kapitein doorgaans een lid van de magistraat 24). Aanvankelijk was de prins van Oranje met de keuze belast, maar vanaf 1657 was dit een taak van de stadsregering 25).
      3. luitenant. Iedere schuts had er twee, waarvan bij elke schuiterij een lid van de magistraat was. De luitenant, die tevens lid van de stadsregering was, werd kapitein-luitenant of eerste luitenant genaamd 26).
      4. vaandrig of vaandrager. Deze werd door de officieren gekozen 27).
      5. sergeant of sous-luitenant. Deze stond aan het hoofd van een rot 28).
      6. krijgsraad. De kolonel en de officieren der schutterijen tot en met de rang van vaandrig vormden het college van de burgerkrijgsraad 29).

      De leden

      1. benamingen: de gewone leden werden tot in de 17e eeuw gildebroeders, gezellen of schutten genaamd. Daarna heetten zij schutters of rotgezellen.
      2. aantal: in 1453 werd het aantal leden van de oude schuts op tachtig gesteld 30). Met ingang van 14 augustus 1525 werd het aantal leden op honderd per schutterij gebracht 31). Tijdens de woelige periode rond 1578 werd het aantal op driehonderd per schuts vastgesteld. Koning Philips II handhaafde dit getal bij zijn open brief van 29 april 1589 32). Sindsdien is dit aantal – met uitzondering van de periode 1642-1671 zo gebleven 33).
      3. leeftijd: de handboogkaart van 1404 verstrekt ons geen gegevens ten aanzien van de leeftijd. Artikel 1 van die van de oude schut uit het jaar 1453 bepaalde, dat men minstens 25 jaar oud moest zijn om lid te kunnen worden en dat men met zestig jaar de schuts diende te verlaten, tenzij, dat de dekenen en de meester het voor het belang van de schutterij beter oordeelden, dat men ook na zijn zestigste jaar aanbleef 34).
      4. poorterschap vereist: Alleen degenen, die poorter van de stad ’s-Hertogenbosch waren, kwamen voor het lidmaatschap van een schuttersgilde in aanmerking 35).

      De godsdienstige aspecten

      Hoewel de schuttersgilden geen kerkelijke organisaties waren hadden zij toch een belangrijk aandeel in het kerkelijke leven vóór 1630.

      Patroonsheiligen

      Evenals de ambachtsgilden stelden zij zich onder de bescherming van een heilige. Deze heiligen waren de volgende:

      a) Sint Joris, zowel voor de oude als de jonge schuts;

      b) Sint Sebastiaan voor de handboog;

      c) Sint Christoffel voor de kolveniers 36).

      Van Oudenhoven beweerde, dat de oude schuts aanvankelijk de H. Maagd tot patrones en niet Sint Joris als patroon gehad zou hebben 37). Vermoedelijk heeft hij deze bewering ontleend aan de rond 1590 tussen de jonge en de oude schuts gerezen controverse, waarbij de jonge schuts betoogde, dat de oude schuts geen recht had om Sint Joris als patroon te vereren. De oude schuts wist deze aantijging echter behoorlijk te pareren, zodat er geen reden bestaat om aan te nemen, dat de oude schuts niet van het begin af Sint Joris tot schutspatroon heeft gehad 39).

      Altaren

      De oude schuts had haar altaren in de haar toebehorende Sint Joriskapel. Boven het hoogaltaar van die kapel bevond zich een houten beeld van Sint Joris te paard, bewapend met harnas, lans en zwaard 40). De jonge schuts had een altaar in de Sint Jan, dat toegewijd was aan Sint Mattheus, Sint Joris en Sint Maria van Egypte 41). De handboogschuts bezat in voornoemde kerk het fraaie altaar van Sint Sebastiaan 42). Terwijl de kolveniers gebruik mochten maken van het in die kerk staande, aan Sint Christoffel, Sint Leonard en Sint Dymphna toegewijde, bontwerkersaltaar 43).

      O. L. Vrouwedracht

      De schutsen namen in wapenrusting deel aan de jaarlijks grote processie ter ere van Onze Lieve Vrouw 44).

      Militaire betekenis

      Bewapening

      Aan de hand van de namen der schutsen kan men hun oorspronkelijke bewapening - althans het voornaamste onderdeel van die bewapening - kennen. Zo moest een handboogschutter van 1404 45) in het bezit zijn van een handboog met 24 pijlen. De leden van de oude schuts moesten naast de voet- of windasboog ook nog in het bezit zijn van een lichtere boog, de zogenaamde reizigerboog 46). In de 16e eeuw werd deze bewapening hoe langer hoe meer door die met vuurwapenen verdrongen. Voor het schieten als vermaak bleef de oorspronkelijke bewapening nog lang gehandhaafd. In 1589 sprak de oude schuts er haar leedwezen over uit, dat de leden niet meer in staat waren met de boog op hun doelen te schieten, omdat er toen in Den Bosch geen boogmakers meer woonachtig waren 47).

      Heervaart

      De schutterijen zijn herhaalde malen ter heervaart getogen om hun landsheer en Brabants vaderland te helpen beschermen en verdedigen. Zo verleenden zij in 1418 hun medewerking bij de belegering van Dordrecht door hertog Jan IV van Brabant en diens echtgenote Jacoba van Beieren 48). Zes jaar later wisten zij zich bij de belegering en inneming van het door de Engelsen bezette Braine of Gravenbakel in Henegouwen op zeer roemvolle wijze te onderscheiden 49).

      Verdediging van huis en haard

      Ook van de verdediging van huis en haard enige voorbeelden. Aan de jonge schuts was het te danken, dat de Staatse troepen in het najaar van 1578 zich niet in Den Bosch konden nestelen, doordat de jonge schuts de reeds door de Bossche geuzen geopende Vughterbuitenpoort wist te sluiten 50). De kolveniers wisten zich op bijzondere wijze te onderscheiden bij het verdrijven van de onder von Hohenlo op 19 januari 1585 bij verrassing via de Vughter-buitenpoort binnengedrongen vijand 51).

      Wachtdiensten

      In tijden van gevaar moesten de schutsen de wacht betrekken op de wallen, in bepaalde stadswijken en op het stadhuis. Volgens de ordonnantie van 23 januari 1617 was de oude schuts belast met de bewaking van de wijk, die bestond uit de noordzijde van Hinthamerstraat en Hinthamereind met de daarachter gelegen huizen en straten;de jonge schuts met de bewaking van de zuidzijde van de Hinthamerstraat alsmede van de aan die zijde aanwezig zijnde zijstraten;de handboog met de bewaking van de Oude Dieze, Verwer-, Put-, Kar- en Korenstraten en de kolveniers met de bewaking van de oostzijde van de Vughterdijk en Vughterstraat alsmede vanaf de Orthenpoort langs de Gevangenpoort en om de markt heen naar het Vergulde Harnas 52).

      IJsbijten en brandweer

      De schuttersgilden hadden in de winterdag ook tot taak om het ijs in de talrijke Bossche Dieze-armen en grachten te hakken 53). Bij brand moesten zij zich ter beschikking van de magistraat stellen). In 1744 werd hun taak bij de brandweer nog nader vastgesteld 55).

      Bogaarden

      De plaatsen waar de schutters zich oefenden in de wapenhandel werden bogaarden of doelen genaamd. Oorspronkelijk was zo'n bogaard (boomgaard) een met bomen omzoomd terrein. Later verrees bij zo'n bogaard een gebouw en werd ook het bebouwde gedeelte bogaard genaamd. Met het oog op de ruimte alsmede op de veiligheid lagen de bogaarden op de rand van de stad tegen de wallen aan. De ligging was als volgt:

      a) de oude schutsbogaard in de Sint Jorisstraat. momenteel bevindt zich op die plaats het Huis van Bewaring 56);

      b) de jonge schutsbogaard. Deze lag aan aan de Vughter dijk en wel aan de noordzijde van het thans nog staande straatje, genaamd Achter den Bogaard 57);

      c) de handboogbogaard. Deze lag in het Tolbrugkwartier in de nabijheid van de huidige Zuid-Willemsvaart 58):

      d) de kolveniersbogaard. Deze bevond zich op het Hinthamereind 59).

      Schietfestijnen

      Evenals de nu nog ten platteland bestaande gilden hielden ook de Bossche schutsen zich in hun bogaarden met het jaarlijkse schieten op de vogel of papegaai bezig 60). Ook aan de landjuwelen en hagespelen werd door de Bossche schuttersgilden deelgenomen. Zo nam de oude voetboog met veel luister deel aan het op 20 en 21 mei 1497 te Gent gehouden landjuweeel, dat ook door hertog Philips de Schone werd bijgewoond 61).

      De eigendommen

      Het voornaamste bezit vormde de bogaard. Vervolgens komt het talrijke gildezilver, als papegaaien, schilden standaarden, vaandels, vlaggen e. d. in aanmerking. De oude voetboog was het meest gezegend met aardse goederen. Zij was de eigenaresse van de op de hoek van Sint Jorisstraat en Keizerstraat gelegen hebbende Sint Joriskapel. Deze kapel was de grootste van de in Den Bosch bestaande kapellen en deed in omvang voor de gemiddelde dorpskerk niet onder. Na 1629 werd zij gebruikt voor pakhuis en stalling en in 1906 werd het toen nog bestaande voorste gedeelte gesloopt, zodat er thans niets meer van bestaat 62). Vervolgens bezat de oude voetboog vanaf 10 augustus 1453 het visrecht in de Bossche sloot vanaf de Distelberg onder Helvoirt tot aan de uitmonding in de Dieze en in laatstgenoemde rivier vanaf die uitmonding tot aan de grens van het zwarte Dieze- en witte Maaswater 63). Bovendien was de oude schuts nog eigenares van enige percelen hooiland onder Rosmalen 64) en had zij jaarlijks recht op twee zwanen, die in de wateren om Den Bosch zwommen 65). Het recht op die zwanen kwam haar al in 1448 toe 66).

      De lotgevallen na 1629

      Na de structuur en de inrichting der schutsen besproken te hebben, waarbij terloops werd behandeld de lotgevallen vóór 1630, nemen we thans de gebeurtenisen na 1629 in ogenschouw.

      Hoewel artikel 12 van het capitulatieverdrag van 14 september 1629 uitdrukkelijk bepaalde, dat de schutterijen zouden blijven bestaan, werden zij al dra na de overgave van Den Bosch de facto ontbonden, doordat zij ontwapend werden 67). De calvinistische stadsregering, die bij de gratie van de Staatse troepen regeerde, kon uiteraard niet gedogen, dat de katholieke schutterijen bewapend bleven en bovendien waren de schutters - het geen te begrijpen is - vlak na de inname fel anti-Staats. De toestand was wel heel anders dan in de zestiger jaren van de 16e eeuw, toen had Alva de Bossche schutterijen op non-actief gesteld, omdat ze toen nog al calvinistisch gezind waren. Vanaf 1578 werden de schutters echter beschouwd als een bolwerk van het katholicisme 68).

      In 1637 stelde prins Frederik Hendrik echter pogingen in het werk om de schutsen weer in het leven te roepen. 424 hervormden werden voor dit doel op een lijst gezet - velen van de op die lijst voorkomende hervormden kwamen niet in aanmerking, omdat ze qua stand en hoedanigheden niet geschikt waren - alsook 1633 katholieken uit de gegoede kringen. Hoogstens 300 hervormden kwamen in aanmerking en het getal der katholieke mocht dat der hervormde schutters niet overschrijden. De vier heropgerichte schutsen zouden door officieren van de gereformeerde religie gecommandeerd worden. De ongeregeldheden tussen de katholieke burgerij en de calvinistische stedelijke overheid naar aanleiding van kerkstoringen en schoolsluitingen verhinderden een snelle uitvoering van dit prinselijke plan. In 1642 begon er echter schot in te komen. De prins belastte de heren H. Cuijsten, Gijsbert Pieck, Johan Gans en Otto Copes met het commando. Drie van hen waren zijn vrienden en op godsdienstig terrein zeer verdraagzaam. De magistraat zou vervolgens op verzoek van de prins en op voordracht van bovengenoemde commandanten of kapiteins de and ere officieren als luitenants, vaandrigs, sergeants e. d. aanstellen. Voor de officieren beneden de kapiteinsrang was het belijden van de hervormde godsdienst geen vereiste. Dit was niet naar de zin van de strenge calvinisten. Deze waren immers beducht, dat de hervormden zich te veel met de roomsen zouden verbroederen. Ten gevolge van hun ageren moest de prins water in de wijn doen. Dit had tot gevolg, dat de schutsen voor de overgrote meerderheid uit hervormden gevormd zouden worden en dat het gehele officierskader - hoge uitzonderingen daar gelaten - bestaan zou uit lidmaten van de staatskerk. De prins zou de eerste maal de vier kapiteins kiezen, later zou de magistraat dit doen in overleg met de gouverneur, zoals dit vanouds sinds 1525 in grote lijnen gebruikelijk was geweest 69). Veel muziek zat er echter ook na 1642 nog niet in. Zo beloofden in 1654 de officieren van de jonge schuts, dat zij wederom maandelijks in hun bogaard bijeen zouden komen. De laatste twee jaren was daar namelijk niet de hand aan gehouden 70).

      In 1671 rezen er moeilijkheden tussen de magistraat en de gouverneur. Deze kantte zich tegen het zogenaamde "optrekken" van de schutterijen op kermisdag. Dit optrekken ging gepaard met een parade, het schieten op de papegaai en een teeravond in de bogaarden. De gouverneur wenste deze manifestaties en festiviteiten slechts toe te staan, indien de jezuiten en andere katholieke geestelijken de stad verlieten. Hoewel de magistraat en vooral de pensionaris Otto Copes, de commandant van de jonge voetboog, een flinke houding aannam en verontwaardigd was, dat de gouverneur de grotendeels katholieke burgerij wantrouwde, werd toch door de magistraat besloten het optrekken met de daaraan verbonden feestelijkheden op kermisdag 1671 niet te doen plaats vinden 71). De mobilisatie van de schutterijen tegen de naderende Fransen ging in 1672 met enige moeilijkheden gepaard. Men vertrouwde de katholieke schutters niet. Op fel aandringen van voornoemde Otto Copes, die als kapitein van de jonge voetboog verklaarde, dat men staat kon maken op de katholieke schutters van zijn compagnie, besloot de uit zes magistraatsleden bestaande Bossche verdedigingscommissie, met instemming van de gemachtigden der staten Generaal voor de Generaliteitslanden, de schutterijen in de stadsverdediging te betrekken. Het getal der schutters werd weer op 300 man per schutterij gebracht en zij moesten gelicht worden uit de aanzienlijkste burgers.

      De katholieke schutters - zij vormden immers de overgrote meerderheid - hebben het in hun gestelde vertrouwen niet beschaamd. Zij kweten zich goed en flink van hun taal en betrokken bij dag en bij nacht hun posten aan de poorten en op de wallen 72). In 1787 verbood de gouverneur, dat de schutterijen onder de wapenen kwamen als hij er zijn toestemming niet toe gegeven had. Hiermee overschreed hij zijn competentie. Slechts aan de magistraat kwam het recht toe de schutte-rijen te mobiliseren. Hoewel de schutters grotendeels voor prinsgezind werden beschouwd, moet men zich toch niet over het optreden van de gouverneur verwonderen, aangezien vele officieren met de patriotten samenspanden 73). Ten onrechte meent Verheijen 74), dat de schutterijen in het najaar van 1787 ontbonden zouden zijn. Wel werd het burgercorps of exercitiegenootschap, dat uit leden van de schutterijen gevormd was, door de Staten Generaal voor ontbonden verklaard bij besluiten van 3 oktober en 9 november 1787 75). De schutterijen daarentegen bleven bestaan. Met dien verstande, dat bepaald werd, dat de verdediging van Den Bosch - zijnde een grensvesting - "alleen aan het Militairewezen en den Gouverneur aldaar competeert" 76). Door deze maatregel en door de ontwapening van de schutters, die lid waren geweest van het vermelde exercitiegenootschap, werden de schutterijen uiteraard wel gehandicapt. In maart 1793 werd ook van de officieren en manschappen der schutterijen de eed van trouw en gehoorzaamheid aan de Staten Generaal gevorderd. Ter gelegenheid van die eedsaflegging waren speciale ledenlijsten van de schutterijen aangelegd. Aan de hand van deze lijsten blijkt, dat heel wat leden zich aan de eedsaflegging hebben onttrokken en dat de kolveniers-schuts al in staat van ontbinding verkeerde, aangezien het gehele officiers- en onderofficierskader van die schuts niet meer bestond 77).

      Een nieuwe slag trof de schutsen, toen ze in de Bataafse tijd werden uitgehold door de nieuwe burgermachten. Aan de hand van een op 5 februari 1796 te Brutusbosch - een bij voorkeur door de felle patriotten gebezigde benaming voor 's Hertogenbosch - opgestelde lijst van het bataillon infanterie der gewa-pende burgermacht te Brutusbosch is ons gebleken, dat veel leden van die burgermacht tevens lid waren van een der schutsen 78). Deze burgermachten kan men dan ook beschouwen aan de opvolgers van de schuttersgilden. Zijn de kolveniers naar alle waarschijnlijkheid vóór 1795 al een geruisloze dood gestorven. Een feit is, dat de oude schuts de andere schutsen het langst overleefd heeft. Van haar wordt in het prille begin van de 19e eeuw nog melding gemaakt 79).

      De toestand der archieven

      De nog bewaard gebleven stukken verkeren voor het overgrote deel in goede staat en zijn deels eigendom van de gemeente 's Hertogenbosch, deels eigendom van het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen in de provincie Noord-Brabant. Van de archieven van de oude en van de jonge schuts zijn de meeste stukken bewaard gebleven. De oudste stukken van de oude en jonge schuts dateren van respectievelijk 1561 en 1492. Het archief van de handboog bevat slechts stukken vóór 1629, namelijk over de periode 1404-1546. Het draagt dus een middeleeuws karakter. Het slechtst zijn de stukken van de kolveniers bewaard gebleven. In laatstgenoemd archief zijn slechts een deel en een stuk uit de 18e eeuw voor handen.

       

      Noten

       

      1)         C.F.Xav.Smits, Inleiding, verschenen in"Beschrijvende Catalogus van de historische verzameling der Schutterij te 's Hertogenbosch", p.XII.

      2)         van den Heuvel, p.332.

      3)         inv.no.56.

      4)         inv.no.2, f.93 e.v.

      5)         inv.no.30;regesten 114, 115, 135, 142, 161, 162, 166, 167 en 168.

      6)         inv.no.57.

      7)         zie noot 4.

      8)         Verheijen, p.26 e.v.;van Sasse van Ysselt, III, p.449 e.v.

      9)         G.A., A.3, Notulen van 5 november 1576.

      10)        G.A., A.4, Notulen van 23 september 1577.

      11)        R.A. Brussel, Papiers d'Etat et de l'Audience 1425/2.

      12)        Hezenmans, p.424 e.v.;Resolutien van de Staten Generaal over 1787; p.1088 e.v., 1206 e.v.; G.A., A.160. f.392v e.v., 456 e.v.;G.A., A.161 f.139v e.v.

      13)        inv.nos.2(f.89 e.v.), 33, 56 en 57.

      14)        inv.nos.2(f.89 e.v.), 33 en 57.

      15)        G.A., A.576, f.23v.

      16)        zie noot 14.

      17)        item.

      18)        item.

      19)        item.

      20)        item.

      21)        zie noot 4.

      22)        inv.no.30.

      23)        inv.no.66, f.57v.

      24)        inv.nos.2(f.124 e.v.) en 34.

      25)        van Heurn, Collectanea, f.1759 e.v.

      26)        a.w., f.1759v e.v.

      27)        a.w., f.1762v.

      28)        zie vorige noot.

      29)        G.A., A.161, f.138.

      30)        inv.no.2, f.89 e.v.

      31)        zie noot 4.

      32)        inv.no.2, f.117 e.v.

      33)        van Heurn, Collectanea, f.1768v.

      34)        inv.nos.2(f.89 e.v.) en 56.

      35)        van den Heuvel, p.333.

      36)        zie noot 4.

      37)        van Oudenhoven, p.41.

      38)        Verheijen, p.6 e.v.

      39)        inv.no.2, f.119r-123r.;al in 1485 vermeld als "St.Jorisgilde van den groten Voetboge"(R.A.Den Bosch, R.1254, f.255v).

      40)        inv.no.2, f.121r.

      41)        Mosmans, p.337.

      42)        inv.no.57.

      43)        Mosmans, p.336.

      44)        zie noot 14;van den Heuvel, p.335.

      45)        inv.no.56.

      46)        zie noot 30.

      47)        inv.no.2, f.123r.

      48)        Verheijen, p.17.

      49)        Zie vorige noot;van den Heuvel, p.332.

      50)        inv.no.34.

      51)        Verheijen, p.14.

      52)        G.A., A.469.

      53)        inv.no.66, f.125;van Heurn, Collectanea, f.2279.

      54)        van den Heuvel, p.336.

      55)        Verheijen, p.22.

      56)        van Sasse van Ysselt, I, p.400 e.v.

      57)        inv.nos.48, 49 en 50;van Sasse van Ysseslt, I, p.308 e.v.

      58)        inv.nos.60 en 61;van Sasse van Ysselt, III, p.365 e.v.

      59)        van Sasse van Ysselt, III, p.81 e.v.

      60)        van den Heuvel, p.335.

      61)        Verheijen, p.22.

      62)        van Sasse van Ysselt, I, p.442 e.v.

      63)        inv.nos.2(f.89 e.v., 98 e.v.), 3 en 4.

      64)        inv.no.25.

      65)        inv.no.2, f.85 e.v.

      66)        R.A.Den Bosch, Archief van de Raad en Rentmeester-Generaal, inv.no, 85

      67)        G.A., Charterverzameling in loketkast I, no.979.

      68)        inv.no.2, f.122.

      69)        Hezenmans, p.91 e.v.

      70)        inv.no.26.

      71)        Hezenmans, p.249 e.v.

      72)        a.w., p.261 e.v.

      73)        a.w.p.429 e.v.;Mommers, I, p.247 e.v.

      74)        Verheijen, p.26.

      75)        zie noot 12.

      76)        Resolutien der Staten Generaal over 1787, p.1088.

      77)        Mommers, I, p.247.

      78)        a.w., p.247-251, 253 en 254.

      79)        inv.nos.18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25.

  •  Citeerinstructie: NL-HtSA Archiefnummer 0042 College van kapiteins en burgerkrijgsraad van de schuttersgilden te ’s-Hertogenbosch, 1606-1769, inv.nr. ...
  • Hele toegang