Detail

TitelSint-Janslyceum te 's-Hertogenbosch
Periode1918-2007
Omvang en Medium40 meter
Openbaarheidopenbaar
ToegangSint-Janslyceum te 's-Hertogenbosch, 1918-2007
InventarisDownload Sint-Janslyceum te 's-Hertogenbosch, 1918-2007
 

  •  Inleiding
    • De geschiedenis van de school

       

      De Stichting en start van de Bossche Lycea

      Op 2 april 1918 stond in de ‘Noord-Brabantse Courant Het Huisgezin’ een advertentie in verband met het op te richten ‘St. Janslyceum en St. Marialyceum’. Leerlingen konden zich aanmelden voor de nieuwe school. De start leek nabij. Maar er was wel een hele geschiedenis aan vooraf gegaan. Na een paar weken al dreigden alle plannen in duigen te vallen. Het was vooral Dr. Hendrik Moller, rector van de nog in Den Bosch gevestigde RK-leergangen voor de opleiding van katholieke leraren, die ervan overtuigd was dat er in deze stad een katholieke middelbare school moest komen. Hij nodigde daartoe in 1916 (midden in de Eerste Wereldoorlog!) enkele Bossche notabelen uit voor een belangrijke bespreking bij hem thuis. De katholieken moesten toentertijd hun maatschappelijke achterstanden inhalen en meegaan in de moderne ontwikkelingen. Tegelijkertijd moesten zij ook de gevaren van het moderne leven bestrijden. Openbaar onderwijs was neutraal en neutraal werd in die tijd al gauw gezien als antigodsdienstig. 

       

      Geld

      Er was heel veel geld nodig uit eigen kring, omdat het katholieke middelbare onderwijs nog lang niet volledig bekostigd werd uit overheidsgeld. Bovendien waren er in Den Bosch al twee openbare neutrale middelbare scholen: het Gemeentelijk Gymnasium en de Rijks-HBS. Dat lag in die tijd allemaal erg gevoelig. Zoals in meerdere Brabantse steden bestond er aan het begin van de twintigste eeuw ook in Den Bosch een invloedrijke liberaal-katholieke bovenlaag, die zich fel verzette tegen de toenemende maatschappelijke invloed van de geestelijkheid. Deze liberale katholieken voelden in eigen kring geen maatschappelijke achterstelling van de katholieken. Zij zagen die nieuwe katholieke scholen als een bedreiging voor hun maatschappelijke positie en zeker ook als een versterking van de klerikale overheersing.

      Na uitvoerig beraad werd ook besloten om de pastoors van de stad in de plannen te betrekken door enkelen van hen uit te nodigen in het bestuur zitting te nemen. Via deze geestelijken hoopte men immers aan geld te komen. Maar in een brief namens het college van pastoors zagen zij af van rechtstreekse deelneming op bestuursniveau, want particuliere financiering van het lyceum vonden zij een erg riskante zaak. De plannen raakten in het slop. Wel waren zij bereid om voor de goede zaak een grootscheepse collecte op touw te zetten binnen hun parochies. De collecte zou in de preek aanbevolen worden en ook de geestelijkheid zelf zou een financiële bijdrage leveren.

      Daarnaast werd er door de initiatiefnemers ook contact gezocht met andere instellingen. Zo legde Moller een ontmoeting vast met de plaatselijke afdeling van de Rooms-Katholieke Middenstandsvereniging De Hanze. In kringen van deze middenstand wilde men vooruit met voortgezet onderwijs. Zo ontstond via deze Hanze in 1918 De vereniging Ons Middelbaar Onderwijs in Noord- Brabant. Uit de Bossche middenstandskringen zou stellig een flink deel van de eerste leerlingen van het nieuw op te richten lyceum komen. De mensen uit deze middenstand waren trouwe en volgzame kerkleden. De daartoe uitgeschreven speciale lyceumavond van 7 februari 1918 met als erespreker Dr. Moller, werd een groot succes. Zijn kernpunt -in een vlammend betoog- hield in dat “men zeker niet beter wordt door neutraal onderwijs, ook al wordt men ook nog niet slechter. Toch verliezen velen daardoor hun katholieke geloof”. Hij bestreed de opvatting dat de katholieken zich zouden afzonderen en zich zouden onttrekken aan de verantwoordelijkheid in de samenleving. De reacties op deze grootse avond moeten gunstig geweest zijn, want op de bestuursvergadering van 1 april 1918 valt het besluit in september te beginnen met het Sint-Janslyceum voor jongens en het Marialyceum voor meisjes. Het is goed hier te melden, dat het middelbaar onderwijs voor meisjes toen nog een erg omstreden zaak was, zeker in katholieke kringen.

      Niet snel daarna stond echter de hele zaak weer op losse schroeven. Landelijk verscheen er een rapport met een voorstel voor een flinke verhoging van de ambtenarensalarissen. Dat zou wel eens een onvoorziene lastenverhoging kunnen betekenen. Pastoor Prinsen, fel voorstander, hakte de knoop door. “Doorgaan”, zei hij. Een man van groot kaliber, met invloed op vele terreinen. 

       

      De eerste leerlingen

      Begin juli 1918 hadden 46 jongens en 17 meisjes zich als leerling opgegeven. Na het toelatingsexamen startten op 1 september 1918 vijfendertig jongens en zeventien meisjes op het gymnasium en zestien jongens in de ‘handelsklasse’. De opening van beide scholen op 10 september 1918 was een grootse en plechtige gebeurtenis. Het onderwijs zou in de dagelijkse praktijk voor jongens en meisjes zeer zorgvuldig gescheiden zijn. Er kwam één rector: Dr. H. Stein. Samen heetten de twee nieuwe scholen: de RK Lycea. Er werden tien leraren benoemd voor beide scholen en één lerares voor het Marialyceum. Het onderwijs aan meisjes paste toch wel perfect in die dagen, want gedurende de Eerste Wereldoorlog had zich de enorme werkkracht en capaciteit van de vrouw geopenbaard. Ook verkregen de vrouwen in die dagen het passieve en actieve kiesrecht. Dit alles vereiste een permanente ontwikkeling van óók de katholieke vrouw. In een opgekalefaterd fabrieksgebouw begon het gewone schoolleven. Rector Stein leidde (tot aan zijn onverwachte vertrek in 1923) de school op bekwame wijze. “Een grote, joyeuze man, een echte teamleider, die de gave had om conflicten bij te leggen, veel tact had en iedereen vertrouwen gaf”. 

       

      De eerste schoolgebouwen

      Na de succesvolle eerste aanmeldingen in september, dienden er echter met spoed geschikte lokalen gevonden te worden. Onder leiding van pastoor Prinsen en secretaris Frans Teulings van de stichting Sint-Janslyceum werd er snel een oplossing gevonden: het oude gebouw van de drukkerij Teulings. Deze familie bezat een krantendrukkerij aan de achterkant van hun woonhuis aan de Hinthamerstraat, bereikbaar via de steegjes Achter de Eksters en Achter de Mollen. Firma Teulings had een nieuwe drukkerij betrokken aan het Emmaplein en het oude gebouw stond leeg. Al op 11 september werden de eerste lessen gegeven. Drie klassen met negen leraren. De begintijden en de pauzes van de jongens en de meisjes vielen niet samen. In eerste instantie was er voldoende ruimte om de klassen huisvesting te bieden. Maar ieder jaar kwamen er leerlingen en leraren bij. In 1921 waren er al zestien klaslokalen en twee vaklokalen (voor natuur- en scheikunde en voor tekenen) in de oude drukkerij in gebruik. Dus werd er nagedacht over nieuwbouwplannen. Het plan om in de Muntel een nieuw gebouw neer te zetten, ging vanwege de hoge kosten niet door. In datzelfde jaar kwam het Paleis van Justitie in de Hinthamerstraat leeg te staan in verband met de verhuizing van de rechterlijke macht naar de Spinhuiswal. Er vond weer nauw overleg plaats. Voor een bedrag van bijna 400.000 gulden (aankoop, verbouwing en nieuwbouw) kon dat pand gereedgemaakt worden voor voortzetting van het katholieke onderwijs in ’s-Hertogenbosch. De hoofdingang was in de Hinthamerstraat, waar boven de voordeur werd gebeiteld: ‘R.K. Lycea’. De intensieve verbouwing zou duren tot september 1923. Vanaf die datum volgden alle leerlingen hun lessen in de nieuwe huisvesting

       

      1923- 1940

      Na twee jaar gemeenschappelijk onderwijs werden de leerlingen in 1921 naar niveau verdeeld over de derde klassen. In juni van het daaropvolgende jaar werden de eerste eindexamens afgenomen voor de afdeling Middelbare Handelsschool: van de zes kandidaten slaagden er vier! Na het afscheid van rector Stein in 1923 werd per 1 januari 1924 de heer J. Bauwens tot rector van de RK Lycea benoemd. Hij wordt omschreven als een zeer aimabele man, die -flexibel van aard- er bovenal naar streefde in goede harmonie samen te werken met alle geledingen van de school. Bauwens was een aristocraat in hart en nieren die in omgang bij iedereen, ook bij hen die het niet altijd met hem eens waren, groot respect afdwong. Later in de tijd, in de zware jaren van de Tweede Wereldoorlog, zullen wij hem nog tegenkomen als groot steunpunt voor de school en dwingt zijn optreden tegenover de Duitse overheersers groot respect af. Bij de eerste eindexamens in juni 1924 waren de resultaten zeer goed. Van de negentien mannelijke examenkandidaten slaagden er achttien. Ook slaagden alle negen meisjes van het Marialyceum. Bij de aanvang van het schooljaar 1929-1930 telde het Sint-Janslyceum al 266 leerlingen en vijf jaar later bezochten 339 jongens de school!

      Tijdens het rectoraat van Bauwens kwam er in 1940 een einde aan de éénhoofdige leiding van de RK Lycea. Beide scholen bleven wel onder hetzelfde schoolbestuur. Mejuffrouw van Mackelenbergh werd de eerste rectrix van het Marialyceum. Na de zware oorlogsjaren zou rector Bauwens met verdiend pensioen gaan.

       

      Het Sint-Janslyceum in de Tweede Wereldoorlog

      De Tweede Wereldoorlog is zeker niet geruisloos aan het Sint-Janslyceum voorbijgegaan. Het onderwijs en het schoolleven raakten in deze oorlogsjaren behoorlijk ontregeld. Leerlingen en docenten zijn slachtoffer geworden van hun verzet tegen de Duitse bezetter of zijn gedurende het oorlogsgeweld of de Jodenvervolging omgekomen. 

      In het begin van 1942 werden de gevolgen van de bezetting voor leraren en leerlingen concreet voelbaar. Er kwam gebrek aan steenkool voor de verwarming. Het Sint-Janslyceum ging voor enkele maanden dicht. Niet alle leerlingen zullen dat betreurd hebben! Op 26 mei werd de achterbouw (waar de jongens les hadden) door de Duitsers gevorderd. De bezetter richtte dat gedeelte van het gebouw in als lazaret. Rector Bauwens berichtte hierover aan het hoofdbestuur van O.M.O. in Tilburg: ”Er worden 150 à 200 syphilis-patiënten verpleegd”. Het zou hier voornamelijk gaan om Duitse soldaten, afkomstig van het Oostfront in Rusland. Onderdeel van hun verpleging zouden modderbaden geweest zijn. Hiervoor werden alle tegels op de binnenplaats verwijderd. Extra grond werd aangevoerd, natgehouden door het gebruik van de brandslang. 

      Alle anti-Joodse maatregelen hadden uiteraard grote gevolgen voor het leven van de Joodse leerlingen van de RK Lycea en van de andere scholen in Nederland. In de notulen van de vergadering van 3 september 1941 werd voor het eerst melding gemaakt van het feit, dat “joodse leerlingen deze school niet meer mochten bezoeken”. Opvallend genoeg (met de kennis van nu) werd er in die dagen geen enkel commentaar -op papier althans- op deze maatregel geleverd. Een dag later schreef de toenmalige voorzitter van O.M.O., de heer F.G.C.J.M. Teulings, aan de rectoren van ‘onze’ scholen het volgende: “Burgemeester en Wethouders Uwer gemeente hebben U dezer dagen op last van de Secretaris-Generaal (J. van Dam) opdracht gegeven aan joodse leerlingen de toegang tot de school te verbieden”. Hij vervolgde iets verder op: “gaarne zullen wij spoedig worden ingelicht hoeveel joodse leerlingen op onze scholen waren ingeschreven”. Apart Joods onderwijs werd hier in de stad ingevoerd. Bij dit drama speelde rector Bauwens een dappere rol. Op 11 september 1941 liet hij de autoriteiten weten, dat er “geen joodse leerlingen voor het Sint-Janslyceum ingeschreven zijn geweest”! Bijzonder, omdat er volgens andere bronnen op dat moment vier Joodse jongens (wellicht met ook nog een katholieke achtergrond) op school gezeten moeten hebben. Daarentegen gaf op 27 augustus 1941 rectrix Van Mackelenbergh van het Marialyceum vier namen door van Joodse meisjes van haar school. Hieronder de namen van Hadassa Heertjes en Fanny Philips, die uiteindelijk zouden worden vermoord in de concentratiekampen. Anny Godlieb en Mary Bendiks wisten de oorlog te overleven.

      Archiefonderzoek in de documenten van het Sint-Janslyceum leverde nog meer interessante gegevens op. Herhaaldelijk ontvingen in deze jaren scholen van het departement of van de gemeente aanmaningen om iets te doen aan het provocerende gedrag van de leerlingen tegenover de Duitse overheid, de NSB of Duitse militairen. Rector Bauwens deed wederom alsof hij onnozel was, toen hij in een brief naar de inspecteur over het zgn. insigneverbod opmerkte, dat hij zelf van mening was, dat rood-wit-blauw en verkennersinsignes toegestaan waren en het verbod alleen uitingen van de Nederlandse Unie, de NSB en het Zwart Front betrof! 

      Na afloop van de oorlog zwegen de O.M.O.-scholen over het lot van de Joodse leerlingen. De vreugde over de eigen bevrijding en het einde van de oorlog overheerste. De voorzitter van O.M.O. schreef op 12 december 1944 “was dit mijn grote zorg en vurige bede het schip van O.M.O. in wezen onaangetast en veilig langs de telkens dreigende klippen der Duitse bezetting en door het oorlogsgevaar bij de bevrijding henen te kunnen loodsen. Gelukkig zijn wij thans zover en daarom mogen wij allen in dankbare vreugde ons verheugen over de bevrijding welke ook aan O.M.O. thans ten deel is gevallen”. Geen woord over de omgekomen Joodse leerlingen van de Brabantse scholen. Ook in de eerste naoorlogse notulen van de vergaderingen op de RK Lycea geen vermelding van Joods leed. Eén leerlinge van het Marialyceum werd herdacht: zij was omgekomen bij de bevrijding van de stad.

      In juni 1944 slaagden alle eindexamenleerlingen van de afdelingen Gymnasium, Hbs-A en ook de 19 jongelui van Hbs-B. Dit stond in verband met de omstandigheden van die dagen. Vanuit Normandië (D-Day) rukten de geallieerden op. Rector Bauwens besloot op 4 september 1944 de leerlingen vanwege de toenemende onveiligheid naar huis te sturen. De bevrijding stond voor de deur…. maar de ellende was nog lang niet voorbij. Na de bevrijding van onze stad (eind oktober 1944) kwamen de lyceumgebouwen nog niet beschikbaar voor de school. De legerleiding van de geallieerde bevrijders namen bezit van de voorbouw. De achterbouw werd door de Nederlandse autoriteiten gevorderd als interneringskamp voor NSB’ers, andere pro-Duitse Nederlanders en Rijks-Duitsers. De kantoren van de Bijzondere Rechtspleging werden eveneens in het schoolgebouw gehuisvest.

      Pas op 11 december 1944 zou een aantal lessen weer kunnen beginnen, in dit geval voor de examenklassen. Vanaf januari 1945 kwamen alle andere leerlingen weer naar school. Meestal voor twee dagen, niet alleen wegens gebrek aan ruimte, maar evenzeer omdat er geen steenkool aanwezig was voor de verwarming. Uiteindelijk zou pas eind april 1945 volgens het oorspronkelijk rooster van het begin van het schooljaar weer lesgegeven worden. Het ministerie van Onderwijs ging in die dagen over tot een landelijke regel, dat alle leerlingen die in een eindexamenklas zaten, hun diploma (zonder examen te doen) zouden ontvangen.

       

      Sint- Janslyceum in de periode 1945-1963, de laatste fase in de Hinthamerstraat

      Vanaf 1946 werd Dr. Ch.C.P. Pacilly rector van het Sint-Janslyceum als opvolger van rector Bauwens. Rector Pacilly stelde na WO II snel en efficiënt orde op zaken, onderwijskundig en administratief. Dertig jaar lang was er voldoende ruimte voor de beide lycea in de gebouwen die men in 1923 had betrokken. Maar in het midden van de vijftiger jaren dreigde er een ernstig ruimtegebrek voor de vele na de oorlog geboren scholieren. Het curatorium besloot tot nieuwbouw in Zuid. Pas in mei 1959 ging daar de eerste paal de grond in, zodat er in deze periode bij het bestaande schoolgebouw diverse tijdelijke lokalen bijgebouwd moesten worden. In de kerstvakantie van het schooljaar 1962-1963 vond de langverwachte verhuizing plaats. Na zoveel jaren werden de gebouwen in het hartje van de stad verlaten. Nog ruim twintig jaar dienden ze als huisvesting voor andere scholieren. Daarna zijn ze toch aan de slopershamer ten prooi gevallen. Op de plaats van het vroegere schoolgebouw is thans een parkeergarage. Het verlaten Marialyceum is gerestaureerd en biedt als het Huis 73 (eertijds bekend als de Muzerije) huisvesting aan allerlei culturele activiteiten. Het prachtige mozaïek van het oude Sint-Janslyceum siert nu de gevel van de nieuw aula van het SJL aan het Sweelinckplein: “In principio erat verbum”. In 1959 zou mejuffrouw dra. C. Driessen de vertrekkende rectrix van Mackelenbergh opvolgen.

       

      1963- 1993: Eerste jaren aan het Sweelinckplein 

      In mei 1958 werd er overeenstemming bereikt met de gemeente ’s-Hertogenbosch over de begrenzing van het perceel en over de grondprijs voor het lyceumcomplex en de sportvelden in Zuid. Na anderhalf jaar kwam de machtiging van het ministerie tot aanbesteding van de eerste bouwfase. De vergunning van de overige gebouwen volgde in mei 1960. De kapel werd niet gesubsidieerd, maar kwam geheel voor rekening van het bestuur. De eerste steen werd gelegd op 21 maart 1961. In januari 1963 werd het oude gebouw aan de Hinthamerstraat verlaten. Het nieuw lyceum werd op 27 september van dat jaar door Mgr. W.M. Bekkers, bisschop van ’s-Hertogenbosch, ingezegend. De officiële opening geschiedde door staatssecretaris mr. J. Grosheide op 28 oktober. En… Den Bosch had weer wat: de duurste school van O.M.O. en de grootste van het land!

      In 1968 werd landelijk de zgn. Mammoetwet ingevoerd. De MMS werd afgebouwd; Havo en Atheneum werden ingevoerd, voor jongens en meisjes. In 1972 fuseerde het Sint-Janslyceum met de Heilig Hart-Mavo aan de Papenhulst. Toch werd ook het gebouw aan het Sweelinckplein in Zuid, ondanks een behoorlijk aantal noodlokalen, op termijn te klein. Het Curatorium besloot een nieuwe school te bouwen aan de Rompertsebaan. De naam van deze school werd het Jeroen Bosch College, als eerbetoon aan ’s-Hertogenbosch’ grootste kunstenaar. Rectrix Driessen ging in 1975 met pensioen. Het SJL bleef ook na het vertrek van het Jeroen Bosch College een grote school met meer dan 2000 leerlingen en daarom overwoog het bestuur elders in de stad nog een nieuwe school of een dependance te stichten. O.M.O. kreeg toestemming om per 1 augustus 1975 in Hintham-Rosmalen een Havo/Vwo-school te openen. Een deel van de leerlingen en het personeel verliet het Sint-Janslyceum. De vele noodlokalen in de binnentuin verhuisden naar het nieuwe Hoogveldcollege, het huidige Rodenborch College. De zetel van het huidige Rodenborch College staat momenteel in de nieuwbouwwijk De Grote Wielen in Rosmalen.

      Per 1 augustus 1968 werd drs. J.B. van Haperen benoemd tot rector van het SJL. Hij stond voor de enorme opgave de Mammoetwet in te voeren. De hele opzet van het onderwijs moest grondig veranderen. Vergaderen en analyseren, dat lag rector van Haperen wel. Met zijn brede onderwijs-filosofische beschouwingen onderbouwde hij de dagelijkse schoolarbeid. Intussen spoelde in de zeventiger jaren ook de democratiseringsgolf door het Sint-Janslyceum. Dat was wel even wennen, zowel voor rector van Haperen, als voor de docenten. Inspraak en medezeggenschap in het beleid van bestuur en schoolleiding, dat moesten alle betrokkenen met vallen en opstaan leren. Tegelijk groeide het SJL weer uit tot een school met ruim 2000 leerlingen en ruim honderd docenten en een tiental niet-onderwijzende medewerkers. Van Haperen weerstond de hitte van die dagen met verve!! Op 1 mei 1990 nam hij afscheid, precies als zijn voorganger Pacilly, na 22 jaar rectoraat!

      Mevrouw drs. Ans Buys nam, als eerste vrouwelijke rector het stokje over van Jan van Haperen. Zij stond eveneens voor een ingrijpende onderwijsvernieuwing: de invoering van de Basisvorming Voortgezet Onderwijs (BAVO). In de nog komende jaren zou er een klemmend beroep worden gedaan op zowel het onderwijskundig leiderschap, als op het ondernemerschap van rector Ans Buys. Zij kreeg steeds meer de rol van werkgever en kwam als collega wat verder weg te staan van de dagelijkse onderwijspraktijk. “Aan de schoolleiders van nu worden heel andere eisen gesteld dan vroeger”, zo gaf zij aan in een interview. Vriendelijk, open en kordaat leidde zij het Sint-Janslyceum de nieuwe fase binnen. Voorwaar een kleurrijke rector boordevol dynamiek. 

      Op dit moment is de heer Jean Wiertz rector van het SJL.

       

      Het archief

      Het zal rond 1985 geweest zijn, dat we ons op het SJL aan het Sweelinckplein bewust werden van de aanwezigheid van een groot aantal documenten uit het verleden van onze school. De collectie bevond zich op de zolder van het imposante Bossche Schoolgebouw. Het archief werd verplaatst naar de kelder van het gebouw. Tegelijkertijd kreeg een collega de opdracht om een handzame inventaris te maken van de aanwezige papieren.

      In de kelder waren de omstandigheden niet bepaald ideaal. Lagen deze unieke stukken nu wel op de juiste plaats opgeslagen? Zo niet, wat was dan een goede oplossing? De directie kwam tot de conclusie, dat ons bijzondere archief elders een betere plek verdiende. En zo werd door een conrector rond 2015 het eerste contact gelegd met het Bossche Stadsarchief. De stadsarchivaris en een medewerker daalden op enig moment af in de krochten van het gebouw en kwamen tot de conclusie dat we hier te maken hadden met een uniek archief: op het eerste gezicht (bijna) compleet, vanaf de oprichting van de school in 1918 in de Hinthamerstraat (waar nu Huis 73 is gehuisvest) tot het begin van de jaren negentig, de start van het digitale tijdperk. Een eerste schifting werd door hen aangebracht en na enige tijd overgebracht naar de ruimtes van het Stadsarchief. We bevinden ons dan in 2016. Een geslaagde expeditie.

      In 2017 ging ondergetekende na bijna 40 dienstjaren op het SJL als conrector-brugklas en docent Geschiedenis met pensioen. Ik was nog niet bekomen van mijn afscheidsfeest of werd door een medewerker van het Stadsarchief benaderd met het verzoek of ik interesse had om deze enorme hoeveelheid archivalia (75 meter?) toegankelijk te maken voor het geïnteresseerde publiek. Niet goed wetende waar ik ‘ja’ tegen zei, begon ik begin 2018 enthousiast aan ordening, beschrijving en uitwerking van de ongeordende dozen en bakken. Na bijna vijf jaar is deze klus geklaard.

      Dit lijkt nu een succesverhaal, maar de schaduwzijde dient hier ook besproken te worden. Het moet zo eind jaren tachtig van de vorige eeuw geweest zijn, dat de directie van het Jeroen Bosch College (JBC) een verzoek richtte aan de toenmalige rector van het SJL om het hun ‘rechtmatig toekomende deel’ van het archief (namelijk dat van hun rechtsvoorganger: het Marialyceum) af te staan en over te dragen aan het JBC. Daar stonden ze op het SJL niet om te springen. Dit betekende in hun ogen een kunstmatige scheiding van het archief, met name ook van stukken die niet te scheiden waren. Zo was er bijvoorbeeld één rector voor de beide afdelingen van de RK Lycea. De correspondentie liep volledig door elkaar. Het SJL kwam tot de conclusie dat dit (slecht geordende) archief op zolder niet tot nauwelijks te splitsen was.

      De directie van het JBC was echter niet van plan af te zien van hun verzoek en deze kwestie speelde tot aan de burelen van het hoofdbestuur van O.M.O. in Tilburg, onze beider centrale werkgever. Uiteindelijk kwamen de beide directies er niet zonder slag of stoot- uit. Een gedeelte van het archief, betrekking hebbend op het Marialyceum werd overgedragen aan het JBC.  We schrijven vervolgens 2021. Het is duidelijk dat de toekomst van het JBC niet geborgd kon worden. Ondergetekende vond dit een geschikt moment om de gescheiden archieven weer voor altijd te verenigen. Daar kon toch, na het sluiten van de deuren van het JBC, niemand bezwaar tegen hebben? Via de rector verkreeg ik toestemming om op de locatie van het JBC te informeren naar de verblijfplaats en de conditie van de archiefstukken. Er leek geen principieel bezwaar tegen de hereniging van de archivalia…. 

      Hoe groot was de deceptie toen ik uiteindelijk vernam dat alle stukken, jaren geleden al, onder een ad-interim rector, als ‘oude troep’ waren weggegooid om plaats te maken voor een opslagruimte van ICT-materialen. Het kostte mij toch wel een behoorlijke tijd om over deze mededeling heen te komen. Hoe kon een rector hiervoor toestemming geven? Geen flauw historisch benul. In het vernietigde materiaal zaten ook vele documenten over Fanny Philips, een Joods meisje uit ’s-Hertogenbosch/Vught, die jarenlang op het Marialyceum onderwijs mocht genieten. Op 1 augustus 1941 moest ook zij de school verlaten om uiteindelijk in Auschwitz vermoord te worden. Er restte mij niets anders dan te accepteren dat dit deel van het schoolarchief voorgoed verloren was.

      Maar: de klus is geklaard. De inventaris is gereed. Het publiek kan zich opmaken voor de bestudering van de stukken. Ik wens ze daar heel veel succes mee.

      Rest mij nog op dit moment Lia van Grinsven heel hartelijk te bedanken voor haar steun en medewerking in de laatste fase van het proces. Zonder haar stimulerende hulp, met name bij het invoeren in Atlantis, was het werk niet zo snel afgerond.

       

      René Kok, oktober 2023.

       

      Geraadpleegde literatuur:

      • J. Lurinks e.a., Sint-Janslyceum 75 jaar, 1918- 1993, ‘s-Hertogenbosch 1994.
      • Sint- Jans: Terugblik op de toekomst, 90 jaar Sint-Janslyceum, ’s-Hertogenbosch 2009.
      • T. Teunissen e.a., Sint-Janslyceum, 100 jaar 1918- 2018.’s-Hertogenbosch 2018.

       

  •  Citeerinstructie: NL-HtSA Archiefnummer 0997 Sint-Janslyceum te 's-Hertogenbosch, 20e eeuw, inv.nr. ...
  • Hele toegang