Detail

Archiefnummer0233
TitelHistorische verzameling der Schutterij te 's-Hertogenbosch
Periode(1786-)1813-1913
Omvang en medium1 meter
Openbaarheidopenbaar
ToegangHistorische verzameling der Schutterij te 's-Hertogenbosch, (1786-)1813-1913
InventarisDownload Historische verzameling der Schutterij te 's-Hertogenbosch, (1786-)1813-1913
 

  •  Citeerinstructie: NL-HtSA Archiefnummer 0233 Historische verzameling der Schutterij te 's-Hertogenbosch, (1786-)1813-1913, inv.nr. ...
  •  Inleiding
    • Voorbericht juni 1910 door van Well

      Nadat, wegens de naderende opheffing der schutterij, bereids in 1906 enige tot die instelling behorende of daarmede in verband staande voorwerpen aan het gemeentebestuur waren overgedragen, ontstond het denkbeeld deze in een afzonderlijk daarvoor in te richten lokaal onder te brengen en te trachten die voorwerpen zoveel mogelijk aan te vullen met kleding, wapenen en uitrustingstukken, zowel in vroegeren als in lateren tijd bij de schutterij in gebruik geweest, ten einde daardoor de herinnering aan deze instelling, die zoo nauw met het Nederlandsche volk verbonden is geweest, voor het nageslacht te bewaren. Tot mij werd, als kapitein-kwartiermeester onzer schutterij, het vererend verzoek gericht die taak op mij te nemen, waaraan ik gaarne gevolg gaf.
      Hoewel aanvankelijk uitsluitend de aandacht werd gewijd aan de uniformkleding en bewapening der inmiddels op 2 augustus 1907 opgeheven schutterij, gaven de, zoo van de Regering als vanwege het Rijks- en het Stedelijk Museum te Amsterdam en anderen, ontvangen geschenken of in bruikleen gegeven voorwerpen aanleiding tot uitbreiding van het oorspronkelijk opgevatte plan, en werd alzo de grondslag gelegd voor deze Historische Verzameling, die in Juni 1910 ten stadhuize gereed kwam. De belangrijke gegevens, die door mij in het goed geordende archief onzer schutterij, dat vanaf 1815 aanwezig is, werden aangetroffen, stelden mij in staat tot het samenstellen van dezen beschrïjvenden catalogus, die een onmisbare gids vormt van hetgeen hier aangaande de historie der schutterij is bewaard.
      Zonder nadere aanduiding, hebben alle voorwerpen en bescheiden betrekking op de Bossche schutterij. Het daarop of daarbij geplaatste cijfer duidt het nummer aan waaronder de beschrijving ervan in den catalogus wordt aangetroffen.
      Aan de donateurs en verdere belangstellenden in de Historische Verzameling bied ik deze beschrijving als een wegwijzer aan, echter niet zonder vooraf een woord van oprechten dank te hebben gebracht aan allen, die mij in mijn vrij omvangrijken arbeid zoo welwillend hebben gesteund.  Geschenken, aanbiedingen met prijsopgaaf of voorstellen tot ruiling tegen aanwezige duplicaten, zullen door den samensteller van dezen catalogus, ten behoeve van de Historische Verzameling, alsnog in dank worden aangenomen. Heeren auctionarissen worden beleefd verzocht, wanneer in een door hen te houden veiling boekwerken, platen, pamfletten, handschriften, wapenen, versierselen, enz voor komen, die betrekking hebben op de voormalige Gewapende Burgerij of Schutterij, dezen catalogus te willen raadplegen en, wanneer ze daarin niet gevonden worden, er de aandacht van den Burgemeester dezer gemeente op te vestigen.
      's-Hertogenbosch, Juni 1910.

      A.J.J. VAN DE WELL.

      Inleiding door C.F.Xav. Smits juni 1910

      Toen ik nog onlangs het vererend verzoek van hooggeachte zijde ontving, om met een geschiedkundig voorwoord dezen door den heer A.J.J. van de Well met zoveel zorg bereiden Catalogus van de Historische Verzameling der Schutterij te 's-Hertogenbosch te willen inleiden, meende ik, dat ontwijking van dit door ons zozeer gewaardeerd verzoek mogelijk als onwelwillendheid of misschien zelfs als onkunde ten opzichte van een der voornaamste gilden onzer stad zou aangemerkt worden. En, ofschoon 's vragers' aandrang mij meer moed en zelfvertrouwen gaf, ontveinsde ik mij toch geenszins de moeilijkheid, om juist over dit militair onderwerp te schrijven. Want, om over de schutterij van Den Bosch enig licht te doen schijnen, moest ik toch eerst de daartoe dienstige literatuur uit het verleden opsporen en doorwerken, waarvan ik echter nog menig belangrijk gegeven in de oude bouwmaterialen mijner dissertatie aantrof.
      Van de door mij benuttigde archiefbescheiden geef ik vooraf ene kleine opgave (1); deze bespaart mij dan enerzijds den last, om in deze weinige bladzijden telkens te citeren, en geeft anderzijds aan deze studie de betrouwbaarheid, welke ieder geschiedschrijver noodzakelijk moet bewijzen uit den aard en de kritiek zijner bronnen. Deze stukken geven bovendien aan anderen het beste middel aan de hand, om zich verder in de geschiedenis der schutterij in te werken. Veel minder belangrijk dan de in de nota aangehaalde stedelijke archiefbronnen zijn de Bossche geschiedschrijvers in zake de schutterij.
      Bor op blz. 51, J. v. Oudenhoven Sylva-Ducis aucta et renata (1670) blz. 54, 209, dr. C.R. Hermans, 'Bijdragen, 1e Dl. blz. 82, '2e Dl. blz. 91, 93, Wetenschappelijk Tijdschrift van Noord-Brabant 1e Jaargang, 1853, blz. 137, van Heurn, Historie der Stad en Meyerye van 's-Hertogenbosch, II, 120, V11e boek blz. 157 en gramaye, Taxandria, geven hierover weinig bijzonderheden. Jhr. mr. J.B. Verheyen daarentegen gaf een
      degelijke bewerking uit in de Handelingen van het Provinciaal Genootschap in N.-B,, 1857.
      In BELGISCH MUSEUM, IV. 35, PROF. SIEGENBEEK, Geschiedenis der Burgerwapening in Nederland blz. l, A.M.C. VAN ASCH VAN WIJCK Hist. Genootschap van Utrecht, Berichten I, 2e st. III 2e st. Hist. Gen. Utrecht 4e jaargang blz. 171, De Oude Tijd 1874 blz. 141, De Vriend des Vaderlands IX. 670. L. MlNARD VAN HOOREBEKE, Description de Méreaux, 11e Deel 150, Revue belge de Numismatique, 1896, (JHR, M.A. SNOECK) troffen wij belangrijke bouwstoffen voor ons onderwerp aan.
      De schutterijen van Den Bosch waren aanzienlijke gilden, die vooral in tijd van nood tot verdediging van stad en land gebezigd werden. Zij waren zoowel aan den Hertog van Brabant als aan de stadsregering onderworpen. Deze onderdanigheid blijkt uit den tekst van den eed, dien zij den 16e October 1566 en den 22-23 October 1591 aan beiden zwoeren. In buitengewone gevallen verrichtten de schutters ook politiediensten, zooals blijkt uit de geschiedenis van den gruwelijken Beeldenstorm in 1566 en uit de burger-oproeren van 22 september 1692 (Kerkstraat) en van 1740 (Hinthamereinde). Bovendien diende de schutterij als brandweerkorps, als eerewacht in de processiën en den Ommegang, bij vorstelijke bezoeken en groote praaltochten, gelijk de geschiedenis ons die uit de jaren 1646, 1667, 1744, 1747, 1748 en 1766 geboekt heeft,
      De schutterijen in Brabant dankten in hoofdzaak, haar ontstaan aan het feit, dat in dit gewest de steden door het onderling aangaan van offensieve en defensieve verbonden (30 Januari 1262, 28 Juli 1313, 8 Maart 1355, enz.) steeds over een bepaald aantal geoefende en strijdbare mannen te beschikken moesten hebben. Hierbij verlieze men niet uit het oog, dat de burgers van naburige steden, door ouderlingen naijver geprikkeld, ook herhaaldelijk tegen elkaar te velde trokken, om hunne geschillen met wapengeweld te beslechten. De herhaalde gevechten tusschen Heusden en Den Bosch in de 12e eeuw e. a. geven daarvan de sprekende bewijzen.
      Gaarne namen de poorters onzer oude steden de wapenen op; gaarne sloten zij zich in de schuttersgilden aaneen, niet alleen omdat deze machtige vereenigingen de oudste en aanzienlijkste aller gilden waren, maar ook en vooral, omdat het (sedert overoude tijden) alleen aan de vrijen en de edelen toekwam, wapenen te dragen. leder schutter moest echter in zijn eigen wapenrusting voorzien, die uit een volledig harnas met wapenrok en twee bogen (een windas- en reisboog) bestond. Tweemaal 's jaars hielden de Dekenen inspectie over de uitrusting der gezellen van de schutterijen. Als vergoeding voor hun wapenhandel ontvingen de schutters jaarlijks eene geldelijke toelage van de „Borgemeesteren 'deser- stadt", welk bedrag hun tevens tot soldij diende. Het grootste gedeelte dezer som ontvingen zij, die de wachtposten der wallen „tot versekerheydt van de inghesetenen deser stadt" des nachts betrokken. Bij ordonnantie der stad d.d. 10 augustus 1453 werd 't getal der schutters van de groote gilde van den voetboog op 80, en bij ordonnantie der stedelijke regeering van 24 Juli 1474 het aantal der jonge schutters van de kleine gilde op 40 als minimum bepaald.
      Het bestuur eener schuttersgilde berustte bij twee Hoog-Dekenen, van wie de een „Schepen" en de andere „Gezwoorne" heette.
      Zij werden ter zijde gestaan door drie gewone Dekenen derzelfde gilde. „Scutten" of gezellen der schuttersgilden konden alléén zijn : „poirteren deser stadt, die jaer ende dach te voiren binnen dese veste der voirscreven sladt gewoent sullen hebben". Zij mochten daarenboven niet jonger zijn dan 25 jaar en niet ouder dan 40 proeven van bekwaamheid in het gebruik van wapenen in „Den Bogaerd'' (het schuttershof met tuin en doelen) moesten zij tevoren gegeven, en den eed van trouw afgelegd hebben.
      Over de wapenen en de uitrusting der schutters, thans voor een goed deel in de historische verzameling der voormalige schutterij alhier bijeengebracht, moeten wij nog een woord vermelden.
      Tot in de XVe eeuw was het gebruik van den hand-, voet- en kruisboog ten onzent nog haast algemeen, ofschoon eerstgenoemde in de XVe eeuw schier geheel op den achtergrond geraakte door de meerdere voortreffelijkheid, die beide laatstgenoemde kenmerkte.
      Spoedig werden echter ook deze verdrongen door de arquebussen, coluvren (colloevers), roeren en musketten, gelijk men de vroegste vuurwapenen heette. Sedert het einde der veertiende eeuw verspreidden zij zich met verbazingwekkende snelheid over Westelijk Europa. 
      In hoofdzaak hebben er te 's-Hertogenbosch vier schutterij -korpsen of -gilden bestaan:
      1e De Schutterij van den Handboog, 2e de Schutterij van den Ouden Voetboog, 3e de Schutterij van den Jongen Voetboog en 4e de Colveniersschuts, die eerst in 1525 door Karel V werd opgericht. In wijderen zin kan men ook de Gaffelbroeders tot de schutterijen rekenen.
      Zooals uit het vervolg van dit overzicht blijken zal, ontleenden de vier schutterijen ook hunne namen aan den beschermheilige (St. Joris, St. Sebastiaan, enz.), dien zij tot patroon der schuts aannamen. St. Joris was de patroon der voetboogschutters, St. Sebastiaan de beschermheilige der handboogschutterij.
      In de (aan het begin van deze inleiding vermelde) geschiedbronnen vinden wij omtrent onze oude vier schuttersgilden nog eenige bijzonderheden opgeteekend, waarvan wij het volgende vermelden. 

      1e. De Schutterij VAN DEN HANDBOOG had aan de tegenwoordige scheepstimmerwerf bij het Kanaal (Zuid-Willemsvaart) haar „bogaert" of schietoefeningsplaats. Zij stond onder de bescherming van St. Sebastiaan en voerde de beeltenis van dezen heilige in haar vaandel. Op een tekstband, die onder dit beeld was geschilderd, stond de spreuk: Deo duce, ferro comité" d. i. „onder Gods geleide en met het zwaard opzijde." Het wapenschild dezer schutterij vertoonde het vijfvoudige kruis van Jeruzalem: een naklank der schitterende en populair gebleven Kruistochten.

      2e. DE SCHUTTERIJ VAN DEN OUDEN VOETBOOG had haar oefenplaats in de St. Jorisstraat, ter plaatse waar zich nu de gevangenis bevindt. Zij noemde zich „den ouden Voet-Boghe van die mag het Maria", onder wier bescherming zij stond, ofschoon zij ook St. Joris als 2e patroon verkoor. (Stadsarchief: Schutterij, charter van 1589, Augustus 10.)
      Op haar vaandel stond St. Joris, den draak bekampend, afgebeeld; in het schild voerde zij het kruis van Jeruzalem, waarin mede het stedelijk wapen van Den Bosch gegraveerd was.

      3e. DE SCHUTTERIJ VAN DEN JONGEN VOETBOOG, bij de Vuchter (binnen)-poort gevestigd, stond onder de bescherming van St. Joris en voerde de spreuk: „fortuna fort es juvat" d. i. „den dapperen dient het geluk".

      4e. DE CLOVENIERS- of  KOLVENIHRS-GILDEN, in Augustus 1525 nabij den Hinthameruitgang gevestigd, stonden onder bescherming van St. Christoffel, wiens beeld in hun vaandel prijkte met de spreuk: „Pro patria et civitate" d. i. „voor vaderland en stad".
      Op haar standaardboom voerde deze schuttersgilde een zilveren aan eene lans gestoken papegaai, dien Floris Frederikss. van Egmond en Buren in 1534 aan de schutterij ten geschenke had gegeven. Het wapenschild dezer gilde vertoonde twee kruiselings-geplaatste arquebussen (geweren).

      De „Kolveniers" ontleenden volgens D. PARINGET, Beschrijving van de stad Grave, 1772, blz. 175, hun naam aan de „kolven" hunner geweren. Zie blz. 7 van den geschiedkundigen tekst van Dr. C. Te Lintum in het werk onze Schutter-vendels en schutterijen (nr. 321 van dezen catalogus). Kinderlijk-naïef is deze naamverklaring. Zoo leidt men ook valkeniers van valken af ! Sedert de stichting der stad hebben er schutterijen in ‘s-Hertogenbosch bestaan. Reeds in het midden der dertiende eeuw zien wij de Bossche schuttersgilden door Brabant trekken en met hun Hertog het beleg voor Mechelen (1268) slaan. De schutterijen, door Karel V in vier korpsen gevormd, stonden - gelijk wij reeds aanmerkten - steeds ter beschikking van de lands- en stedelijke regeeringen, gelijk de Kolveniers dat zinrijk en bondig in hun devies voerden: „pro patria et civitate", voor vaderland en stad. Gedurende den tachtigjarigen oorlog bewaakten de schutterijen en een kleine bezettingstroep de wallen en de poorten der stad. Op deze wijze ontkwam deze de „hypotheek" van een groot bezettingsleger. De kosten en lasten aan een dergelijk leger verbonden, waren door de burgerij van Den  Bosch steeds zoodanig overdreven geworden (Conclusieboek, stadsarchief, 8 October 1628. Acces-akte), dat noch de landsregeering noch de stedelijke overheid er ooit in kon slagen, om de voor haar zoo belangrijke vesting van afdoende bezettingstroepen te voorzien. Zelfs in Mei 1629, toen Frederik Hendrik het beleg voor de stad sloeg, kon deze nog geen 4000 man onder den gierigen A. Schets, Baron van Grobbendonck, tegen het 40.000 man sterke leger van den Prins overstellen. Den 14" september reeds viel de vesting hem in handen, en daarmee was ook het lot der schutterij beslist. Wel bepaalde artikel 12 van de vernederende capitulatie, dat de schutterijen „sullen bliven in esse" (in wezen zouden blijven), maar toch duurde het tot 1672, vóórdat zij den nieuwen eed van trouw aan de Hoog-Mogenden mochten afleggen op het Plein alhier. Een eeuw later werden de schutterijen afgedankt. In 1787 achtte de Gouverneur der vesting Den Bosch het zich oefenen in den wapenhandel en het betrekken der wallen voortaan overbodig, als hijzelf daartoe niet telkens zijn „hooge" toestemming verleende. Tegen deze al-te-groote bureaucratische belangstelling van den Gouverneur, voormeld, rees wel-is-waar hevig verzet bij de schutters, doch zij konden bij de geestverwanten van den Gouverneur, de Hoog-Mogenden, ook geen steun erlangen. Integendeel: bij publicatie van Hoog-Mogenden d.d. 13 augustus 1787 kregen de schutterijen een nieuwen en zwaren slag, en werden den 3e october d. a. v. ontbonden verklaard. Ofschoon de stadsregeering hiertegen protesteerde, kwam toch reeds den 9e november 1787 het eindbesluit van de Hoog-Mogenden, waardoor de schutterijen finaal ontbonden werden. Zoo behoorden dan de door het volk zoo hoog-geachte schuttersgilden tot het verleden Van „groot ende cleyn” waren zij bemind, zegt Jacob van Oudenhoven, en 't .Bossche spreekwoord „Heuschheid komt den bogaert toe" geeft duidelijk aan, dat ook in den ouden tijd het goede
      intellect" (dat de persoonlijke dienstplicht in onze hedendaagsche troepen heeft gebracht) toen reeds de gelederen van het volksleger had doortrokken. De Hertogen van Brabant voegden hunnerzijds bij deze volksgunst eene reeks van voorrechten aan de Bossche schutterijen toe. Den 11e januari 1330 schonk Jan III het privilegium Trinitatis (Priv. boek; Stadsarchief B. nr., 326; E. 9. fol. 117, Secr. G. J. van der Velde) en zijne opvolgers Hertog Anthonie (1408, 10 december), Hertog Philips (1451, 4 februari), Maximiliaan (1478, 21 juni 1495, 12 augustus 1496, 7 juni) en Ernest van Oostenrijk (1594, 12 augustus) bevestigden en vermeerderden die voorrechten op de zooeven (achter hunne namen) aangehaalde data. Zelfs was bij de capitulatie der stad (14 september 1629) artikel 12 der overgaaf den schutterijen voordeelig. Door haar verleden hadden de schutterijen deze privilegiën dan ook wel verdiend. Reeds in 1268 hadden zij zich immers bij het beleg van Mechelen onderscheiden. In 1304 zien wij haar weder eene stad belegeren: het was Dordt, dat zij toen onder Hertog Jan11 en wederom in 1418 onder Jan IV en Vrouwe Jacoba gedurende zes weken bestormden. Onder Philips den Schoone en Karel V trokken de Bossche schutters herhaaldelijk mede ten strijde en wedijverden dan onderling om de hoogste onderscheiding, zooals zij dat met eere gedaan hadden op het schitterend schietspel, te Gent den 20e en 21e Mei 1497 gegeven in den doel e van St. Joris aldaar. Het schitterendste wapenfeit echter, dat onze schutterijen verre buiten de wallen hunner stad verrichtten, greep plaats in 1424, toen zij Braine-le-Comte in Henegouwen, waarin zich de Hertog van Gloucester met zijn Britten genesteld had, bestormden en veroverden. Met meer moed dan succes streed de schutterij van Den Bosch echter gedurende den tachtigjarigen oorlog, toen telkens van Holland uit beproefd werd, de stad bij verrassing te nemen.
      Toch sloeg hare schutterij de aanslagen van Prins Maurits in den aanvang der XVIIe eeuw nog zegevierend af, gelijk zij dat ook in 1585 met de uiterste krachts inspanning gedaan had. In laatstgemeld jaar, den 19e januari, toen Graaf Philips van Hohenlo, een geheel onverwachten aanslag op Den Bosch deed, wierp de schutterij onder het bezielend voorbeeld van Hendrik Franssen van Gestel en den overste der ruiterij, Adolph van Cortenbach, Heer van Helmond en tevens luitenant der Colvenierschutters, den aanvaller zegevierend terug. Ziedaar wat de geschiedenis ons aangaande de roemrijke daden der schutterij heeft overgebracht! En de over levering? Ouden van dagen weten zich het geestdriftig onthaal nog te herinneren, waarmede „ Onze Mannen" in 1854 ontvangen en de stad doorgevoerd werden, toen hunne scherpschutters den 3e juni van gemeld jaar den 1e prijs te 's-Gravenhage gewonnen hadden. Dat was eene gebeurtenis der vaderen roem en hunne hierboven gemelde privilegiën waardig.
      Doch met de vermelding van dit feit zijn wij opeens in het midden der 19e eeuw gekomen, ofschoon wij nog niet verhaald hebben, wat er sedert den 7e november 1787, toen de schutterij werd ontbonden, met haar geschied is.
      Bij het ontwaken der oude geestdrift en de opstanding van ons volk uit het graf der vreemde overheersching in den winter van 1813 op 1814 raakte het vraagstuk van een goed volksleger onmiddellijk op den voorgrond. De alom opbruisende, nationale geestdrift, door de nederlagen van den overheerscher ten top gevoerd, bracht als bij tooverslag een echt vaderlandsch volksleger op de been. Het „Reglement van algemeene volkswapening" (K. B. 20 december 1813, nr. 3) richtte de schutterijen weer op, die bij de wet van 1 maart 1815 (Stb. 20) over de geheele uitgestrektheid der beide Nederlanden werden gevormd. Zij werden van den beginne af in dienstdoende en rustende groepen onderscheiden, althans in vredestijd.
      De wetten van 11 april 1827 (Stb. 17), 15 april 1886 (Stb. 64), 19 april 1886 (Stb. 92) met de daarop reflecteerende Kon. Besluiten van 21 maart 1828 (Stb. 6), 28 Juni 1828 (Stb. 42), 7 september 1828 (Stb. 55), 25 mei 1829 (Stb. 38), 18 juli 1829 (Stb. 52), 4 augustus. 1839 (Stb. 35), 4 augustus 1839 (Stb. 36), 19 september 1867 (Stb. 100), 21 mei 1868 (Stb. 68), 6 september 1868 (Stb. 124), 24 augustus 1873 (Stb. 124), 26 mei, 4 augustus en 7 september 1885 (Stb. 122, 172 en 179) regelden nader de organisatie der schutterijen. Bij Kon. Besl. van 28 januari 1886 (Stb. 33) is echter bepaald, dat voorloopig geen verdere uitvoering zal gegeven worden aan de 2e zinsnede van art. l Kon. Besl. van 19 september 1867 (voormeld) en aan het K. B. van 4 augustus 1885 (Stb. 172) en 7 september 1885 (Stb. 179). Ons overzicht zou te uitgebreid worden, wanneer wij nog de Kon. Besl. van 12 maart 1897 (Stb. 71), 30 juni 1899 (Stb. 153) en 14 januari 1903 (Stb. 34) in den breede vermeldden. De wet van 30 december 1901 (Stb, 295), het Ve hoofdstuk der Landweerwet (24 juni 1901, Stb. 160) en de wet van 13 juli 1907 (Stb. 187) zijn de laatste bronnen, om de ordonnantie onzer voormalige schutterijen te leeren kennen.
      Na 1813/14 was het groote nut der schutterijen wederom in het najaar van 1830, toen een gedeelte der dienstdoende schutterijen mobiel verklaard werd, (Kon. Besl. 4 october 1830, Stb. 149) duidelijk aan het licht getreden. Wel stegen toen de geestdrift en het nationaliteitsgevoel niet zóó hoog als in den strijd tegen den Franschen overweldiger, maar toch streden de heldhaftige schutters uit onze Zuidelijke streken - uit Hollandsch Brabant en Hollandsch Limburg - met voorbeeldigen moed en vooral met niet minder succes dan de in België opereerende Nederlandsche troepen (september 1830) tegen den voortdringenden vijand. Daine's oude krijgsscharen, zegt generaal Knoop, 1831, blz. 72, werden op de Limburgsche heide een ganschen dag door de schutterijen onbezweken tegengehouden. Met groote dapperheid en geestdrift nam ook de Bossche schutterij aan den tiendaagschen veldtocht deel. Bij Kon. Besl. van 12 october 1831 werden dan ook eenige officieren en manschappen der Bossche kompagnie van het 1e marschbataljon wegens hun gedrag in den tiendaagschen veldtocht geridderd. De kapitein J. F. de van der Schueren ontving het Ridderkruis der Militaire Willemsorde evenals de 1e luitenant A. van Galen, de schutters Mr. J. Versfelt, J. P. van Blarkom en F. van Hall, terwijl anderen in het Kon. Besluit (voormeld) en in de rapporten van den Generaal Cort-Heyligers (d.d. 15 augustus en 11 september 1831) eervolle vermelding verwierven.
      Den 19e September 1831 (missive 13e september A. nr. 37 aan Burg. & Weth.) maakte de Gouverneur van Noord-Brabant namens den luitenant-generaal Cort-Heyligers de volgende mededeeling openbaar: De le compagnie der mobiele schutterij van 's-Hertogenbosch „heeft zich bij de gevechten van Hechtel, Helchteren en Houthalen bijzonder onderscheiden" . Meerdere eervolle vermeldingen verwierf onze schutterij op de slagvelden in België. Het is echter onnoodig die hier te herhalen, daar MR. J. P. VAN BLARKOM „De mobiele Bossche Schutterij" ze op voortreffelijke wijze beschreven heeft gedurende den tiendaagschen veldtocht. (Handelingen van het Prov. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, Anno 1882).
      De plaatsruimte, die ons ter beschikking is gesteld, noopt ons tot beperking ; ware dit niet het geval, dan zou hier een lange lijst geplaatst worden der schutters van 1831, alsook van hen, die met het eereteeken van 15-jarigen dienst bij de schutterij in latere jaren versierd zijn geworden. Bedoeld onderscheidingsteeken (en zijn vorm) staat omschreven in de Kon. Besl. van 5 december 1851 (Stb. 149), 2 juli 1886, 13 october 1887 (Stb. 117, 172), 30 december 1866 (Stb. 244); de bepalingen omtrent het toekennen van het radicaal van scherpschutter aan onderofficieren, korporaals en manschappen en het distinctief van scherpschutter vindt men in het Kon. Besl. van 3 september 1894 (Stb. 149).
      En hiermede zouden wij ons overzicht, in welks aangehaalde gegevens onze „militairen" zich verder kunnen verdiepen, gevoeglijk kunnen sluiten, ware het niet, dat wij nog een schets wilden geven van de organisatie der schutterijen, zooals zij tot voor eenige jaren, tot hare opheffing, bestonden. "Wij doen dit te liever, omdat het jammer zou zijn, dat ook ten opzichte der schutterij bewaarheid zou moeten worden, dat onze tijdgenooten de jongste geschiedenis het meest verwaarloozen.
      De schutterijen dan dienden - zooals wij reeds tevoren terloops aanmerkten - om in tijd van gevaar en oorlog het vaderland te verdedigen; de weelde immers, om eene oorlogsverklaring aan eene naburige mogendheid te zenden, is voor Nederland sedert lange, lange jaren voorbij. De schutterijen dienden verder te allen tijde tot behoud van de binnenlandsche rust.
      Om een van deze beide diensten te vervullen, kon ieder ingezetene, die op den 1e Januari van het loopende jaar zijn vijf-en-twintigste jaar was ingetreden en zijn vier-en-dertigste nog niet voleind had, opgeroepen worden voor de landsverdediging. In tijden van gevaar of oorlog geschiedde de oproeping tot den dienst der landsverdediging naar gelang de schutters gehuwd of ongehuwd, huisvaders of kinderloos waren. Ieder opgeroepene had evenwel de bevoegdheid (zoo mogelijk), een plaatsvervanger in zijne plaats aan te stellen. De schutterskorpsen, die tot de verdediging des Rijks dienden, werden tot de gewone legermacht van het vaderland gerekend: zij stonden dus onder dezelfde voorschriften en verplichtingen en werden op gelijken voet met het leger behandeld.
      Bovendien moest elk schutter, die niet tot de „onvermogenden" behoorde, in zijne eigene uniform-kleeding voorzien. De wapenen verstrekte - althans voor de eerste maal - het ministerie van oorlog.
      In 1827 werd bepaald, dat voor de schutterij geen inschrijving meer plaats zou hebben: wél echter ten nadeele der nalatigen, bedoeld in art. 9 der wet van 11 .april 1827 (Stb. 17). In deze laatste wet en nog in art. 64 der Gemeentewet worden de redenen, die vrijstelling van schuttersdienst verleenden, aangehaald. De commandant der plaatselijke schutterij en twee leden van het gemeentebestuur hadden over de wettigheid der bedoelde vrijstelling van schutters-dienstplicht uitspraak te doen. Tegen hunne beoordeeling of eindbeslissing kon men bij de Gedeputeerde Staten in hooger beroep gaan.
      De dienstplicht, die steeds plaatselijk was, legde aan de schutters, die van woonplaats veranderden, de verplichting op, bij de schutterij hunner nieuwe woonplaats terstond dienst te nemen en zich daar aan te melden.
      De werkelijke diensttijd duurde vijf jaren: even lang ook de reserve-tijd. Zij, die tot de reserve behoorden, waren in tijd van vrede niet verplicht tot het dragen der wapenen of tot eenigen schuttersdienst; zij waren ook niet meer in de getalsterkte der schutterij inbegrepen. De vorming der schutterijen tot kompagnieën, bataljons en afdeelingen behoorde alleen aan de Kroon.
      Het onderlinge remplacanten-stelsel of de nummerverwisseling was geoorloofd, ook al bracht men daardoor herhaaldelijk onaangenaamheden in het kranige volksleger. Schuttersraden spraken recht over dienstzaken, de schutterij betreffende. Een auditeur, die de bedieningen van het openbaar; ministerie waarnam, werd door de Kroon aan elk der bedoelde schuttersraden toegevoegd. Van de vonnissen der schuttersraden, houdende veroordeeling tot rangverlaging, tot wegzending uit den dienst of tot boete van meer dan zes gulden, was hooger beroep bij de Gedeputeerde Staten toegestaan.
      De zwaardere vonnissen echter, die veroordeeling tot rangverlaging  of wegzending van officieren der schutterij behelsden, waren aan de bekrachtiging der Kroon onderworpen.
      Verdere strafbepalingen vindt men aangehaald in de wetten van 11 april 1827 (art. 68, 71, Stb. 17), van 16 december 1886 (Stb. 213) en 21 juli 1890 (art. l, 5, 7, Stb. 127).
      Aan het slot van dit overzicht over de 's-Hertogenbossche schutterij in het verleden gekomen, kunnen wij het niet nalaten, onzen spijt er over uit te drukken, dat dit mooie volksleger verdwenen is.
      De „afdanking" der schutterijen heeft immers de vermindering onzer volksweerbaarheid ten gevolge gehad, tegelijk met de verzwakking van het besef van onzen plicht, die op ieder onzer rust, om het dierbare vaderland  in tijd van nood te verdedigen.
      De groote diensten, die een volksleger in de dagen van oorlog en rampspoed bewijst, zijn ons reeds uit de heldenfeiten onzer schutterijen bekend. Uit de zware diensten, die men van haar vorderde in de jaren van den oorlog met België, bleek het ons duidelijk. Alle schutters der Bossche kompagnie hadden „eervolle vermelding" van den Divisie-Generaal ontvangen. „De Bossche scherp-„schutters hadden zich den 5e en 6e augustus 1831 „onder hunnen kapitein De van der Schueren zóó dapper „en roemrijk gedragen, dat het werkelijk allen lof te „boven gaat". Aldus luidde het rapport van den Generaal. En de kapitein der 2e kompagnie van het marschbataljon J. H. van Ingen getuigde, dat de Bossche schutterij „wonderen van dapperheid en onverschrokkenheid" verrichtte.

      Toch had zij destijds maar een korten doch vrij willigen diensttijd vervuld. Het landsbelang deed haar toen de wettigheid van het aanleeren van den wapenhandel en het militaire leven inzien. Hierdoor bracht zij, naar Bosscha's woorden (Pruisen en Nederland), „onze verdedigingskracht tot eene voldoende hoogte en bevorderde zij de wedergeboorte van ons volk tot de voorvaderlijke kloekheid".
      Ook thans nog heeft Nederland die voorvaderlijke dapperheid in zijne zonen te verlevendigen. Ook thans nog heeft Nederland zijne nationale eer en zijn aanzien naar buiten hoog te houden, en dat kan Nederland te water en te lande maar alleen doen door een met zijne waardigheid overeenkomend leger (al verslindt het dan ook schatten) te onderhouden.
      Een onafhankelijke staat, die de eer geniet, de afgevaardigden van alle mogendheden in zijn vredespaleis als in haar gemeenschappelijk en gerust tehuis te ontvangen, een land, dat gevormd, gegroeid en breed ontwikkeld is door een schitterenden onafhankelijkheidskrijg van tachtig jaren (waaraan de herinnering nog steeds levendig wordt gehouden) en  dat na de Fransche overheersching onder de koningen uit het Oranje-Huis een hernieuwde levenskracht in zich voelde ontwaken, een land ook, dat zijn Koninklijk Huis in tijden van gevaar en anarchisme te beschermen zal hebben, dat de bezittingen en het leven zijner burgerij te bewaken heeft tegen het steeds driester optredend socialisme en dat eindelijk zijne onmetelijke koloniën ongerept behouden en tegen een (mogelijk reeds beloerenden of bespiedenden) overweldiger verdedigen wil, kan men zich toch kwalijk zonder leger en vloot voorstellen.
      Een leger, dat deze waarheden begrijpt en een volk, dat hiervan mede diep overtuigd is, zullen in tijden van gevaar - die God verhoede - broederlijk de handen ineenslaan, de wapenen aangorden en met Hollandschen heldenmoed strijden, zooals onze voorvaderen tegen Spanje, Engeland en Frankrijk met succes gestreden hebben en met doodsverachting den overweldiger tegemoet gaan, zooals onze stamverwante broeders in Transvaal - tot verbazing der gansche wereld - een tienmaal sterkeren vijand terugwierpen en hem herhaaldelijk de smadelijkste nederlagen toebrachten.
      In tijden van gevaar of oorlog zal - wie weet het? - het Nederlandsche volk zijne schutters- en scherpschutterskorpsen deerlijk missen.... Dan zal het de afwezigheid van die door Rembrandt, Hals en Van der Helst vereeuwigde „kloeke Hollandsche kerels", die de landsvijanden herhaaldelijk verwonnen, gewaar worden: het land zal dan mogelijk ondervinden, dat'onze uit Waterloo en den tiendaagschen veldtocht zoo bekende schutters als gewillige en plicht-beseffende krijgers méér waarde hebben dan het beste leger van dienstplichtigen. En hiermede hoop ik aan het zoo eervol tot mij gericht verzoek, om dezen catalogus te willen inleiden, naar best vermogen voldaan te hebben, en wensch den aanlegger der verzamelingen van de schuttersgilden en der latere schutterij, alhier, alle welslagen van harte toe.
      'S-HERTOGENBOSCH, JUNI 1910.
      Dr. C. F. XAV. SMITS.
      (1)de stedelijke ordonnantiën in: 1° privilegieboek van Mart. Gerardssen, 2e deel, no. 74. E. 20. f o. 132, 2° „pampierenboeck" (1453, l0 Aug.) fol. 127 ; 3e de origineele stedelijke ordonnantie van 1474, 24 Juli; 4° item van 22 Augustus 1496 voor de bogaerden ; 5° de stadsrekening van 1498 nr. 3, A. (D. G. van Gestel en Janss ) 6e de stadsresoluties, 17 december 1577, met ampliatie van 11, 12 Maart en 7 April 1593; item van 23 en 24 Mei 1603 (Kapiteinen), 12 Mei 1744 enz.; 7° de privilegies van Philips den Schoonen aan de Stedelyke Schutterijen d.d. 12 Augustus 1495 ; 8° DE CONCLUSIE
      BOEKEN DER STAD, 1628.

      Algemeen 1984

      In 1906 werd in ‘s-Hertogenbosch een begin gemaakt met het aanleggen van een verzameling betreffende de schutterij. Met name ging het hierbij om de volgens de wetten van 1815 en 1827 bestaande instelling, die in 1907 opgeheven werd (zie de inleiding op het Secretarie-archief, rubriek schutterij), al werd ook enige aandacht besteed aan vroegere soortgelijke organisaties. Het bijeenbrengen der voorwerpen en stukken geschiedde op verzoek van de burgemeester door A.J.J. van de Well, kapitein-kwartiermeester bij de Bossche schutterij (l). Deze "Historische Verzameling der Schutterij te 's-Hertogenbosch" kwam in juni 1910 gereed. Op 8 augustus 191O vond de officiële opening plaats van dit stedelijk schutterijmuseum (2). De door Van de Well samengestelde catalogus werd gedrukt, en kwam (tevens) uit als Gemeenteblad 1910 no. 99. De Verzameling heeft hoofdzakelijk betrekking op de dienstdoende schutterij van 's-Hertogenbosch, maar ook op de schutterij in het algemeen en op enige andere schutterijkorpsen. Bovendien zijn stukken opgenomen van met de Bossche schutterij verbonden verenigingen. Zo werden in 1907 resp. 1914 voorwerpen en archiefstukken van de Nederlandse Schutterijkaderbond afd. ‘s-Hertogenbosch en van de Scherpschuttersvereniging gevormd uit de dienstdoende schutterij van 's-Hertogenbosch aan de gemeente ten behoeve van de Verzameling afgestaan. De belangrijkste categorieën in de Verzameling zijn: vaandels; uniformen; wapens; penningen, schietprijzen en diploma's; portretten en foto's; boeken en reglementen; muziek en gedichten; kranten, gidsen e.d. Als aanhangsel op de Verzameling werd opgenomen het archief van de schutterij, nl. dat van de commandant en van de krijgsraad/ schuttersraad. In de door C.F.Xav.Smits geschreven inleiding op de catalogus wordt behalve aan de in 1815 opgerichte schutterij ook aandacht besteed aan de tot de Bataafs-Franse tijd alhier bestaand hebbende schuttersgilden. De heer Van de Well bleef tot zijn overlijden in 1925 conservator van de Verzameling. Daarna kwam de Verzameling onder beheer van de gemeentearchivaris van 's-Hertogenbosch, H.J.M. Ebeling (3). Het museum was gevestigd in een der bovenlokalen van het stadhuis. Tot de 2e Wereldoorlog was het voor publiek opengesteld. In 1944 werd het getroffen door granaatinslag waarbij de kasten en vitrines beschadigd werden (4). In verband met ruimtegebrek in het stadhuis is een groot gedeelte van de Verzameling in 1949 overgebracht naar het Centraal Noordbrabantsch Museum (thans Noordbrabants Museum) te 's-Her-togenbosch (5). Dit overgebrachte gedeelte bestond hoofdzakelijk uit de vaandels, uniformen, wapens e.d. De rest, voornamelijk het schriftelijk materiaal dus, kwam op het stadsarchief te berusten. De archivaris nam in 1949 ook het schutterij-archief onder zijn beheer (6). Zowel bij museum als archief is de Verzameling sindsdien in wanorde geraakt, o.a. doordat op veel stukken de catalogusnummers niet (meer) aanwezig bleken te zijn. De huidige inventarisatie tracht de Verzameling weer toegankelijk te maken. Verschillende nummers zijn echter nog steeds zoek. Op de atlas van het archief bevinden zich twee foto's (waarvan een uit ‘n tijdschrift) van etalages van het schutterijmuseum "in welstand". Voorts is aanwezig een foto van het tegeltableau dat ter herdenking aan de stichting van het museum aangebracht was onder de hoge schoorsteen aan de noordwand van het museum-lokaal. Dit tableau was uitgevoerd met blauwe letters op witte steen en was afkomstig van de firma Labouchère (fabriek "De Porcelijne Flesch") (7). Nadere bijzonderheden betreffende diverse Verzamelingnummers zijn te vinden in de correspondentie van de conservator, welke aanwezig is op het stadsarchief (8). Voorts is van belang de Catalogus van de Historische verzameling der schutterij te Amsterdam (1890-1907), welke door Van de Well als voorbeeld gebruikt is (9). Deze Amsterdamse verzameling berust thans waarschijnlijk in het Amsterdams Historisch Museum. In de verslagen van het archief van ’s-Hertogenbosch wordt ook af en toe aandacht besteed aan het museum van de Bossche schutterij. Genoemde correspondentie van de conservator van de Historische Verzameling is vooral belangrijk voor de periode na het afsluiten van de catalogus (1910). De meeste latere aanwinsten zijn wel in één exemplaar van de catalogus (10; in kopie hierbij gevoegd) aangetekend, maar niet alle (11). Bij de Verzameling op het archief zijn enige stukken betreffende de schutterij(verenigingen) aangetroffen waarvan noch in de aangevulde catalogus, noch in de correspondentie melding gemaakt wordt (12). In 1951 zijn een aantal tot de Verzameling behorende muziekinstrumenten (4 signaalhorens, 5 lange trommen en 3 witte tromdragers) in bruikleen gegeven aan het Brabants Orkest (13).

      De verzameling op het Stadsarchief 1984

      Het gedeelte der Historische Verzameling op het archief raakte daar in de loop der jaren verspreid. Behalve in het depot en bij de atlas werden catalogusnummers aangetroffen in de bibliotheek (14), handschriftenverzameling (15) en knipselverzameling (16). 
      Voorts waren enige nummers opgenomen in de inventaris van Essink, archief van de schutterij (17). In de catalogus van Van de Well waren echter - behalve in het aanhangsel - nog meer archiefstukken vermeld. Zo had hij bijvoorbeeld verschillende bescheiden uit de correspondentie van de commandant gelicht en apart beschreven. Zulke stukken zijn door mij in overeenstemming met het bestemmingsbeginsel teruggebracht naar het betreffende archief. In N.B.'s bij de betreffende inventarisbeschrijvingen is dit aangegeven.
      De bij de Historische Verzameling berust hebbende archieven van de commandant, de krijgsraad/schuttersraad, de Nederlandse Schutterij-kaderbond afdeling ‘s-Hertogenbosch, de Scherpschuttersvereniging der dienstdoende schutterij en de Vereniging van officieren der dienstdoende schutterij zijn door mij opnieuw geïnventariseerd. Om de Verzameling beter toegankelijk te maken zijn tevens enige collecties gevormd (met name van de Vereniging het Metalen Kruis en van de Bond van officieren der schutterij in Noord-Brabant), hoofdzakelijk met materiaal uit de Historische Verzameling of dat bij de Verzameling aangetroffen is. Om dezelfde reden zijn in de verschillende inventarissen van archieven en collecties betreffende de schutterij vele verwijzingen naar de Historische Verzameling gemaakt. Ook in de hierbij gevoegde catalogus zelf zijn een aantal verwijzingen aangebracht, en bij het "aanhangsel" op de catalogus zijn de corresponderende inventarisnummers vermeld.
      Noten
      HVS = Historische Verzameling der Schutterij te 's-Hertogenbosch
      1. Foto van hem in HVS 220, zie de beschrijving in de catalogus.
      2. HVS nrs. 306a, 469 en 472.
      3  Verslag archief en museum van 's-Hertogenbosch over 1925.
      4  Mondelinge informatie en brief conservator van 27-11-1951 in dossier 6.4.
      5  Brieven d.d. 2-6-1949 en 20-7-1949 in dossier 6.4.; verslag oud-archief over 1949; Brabants Jaarboek 1950 p. 18.
      6  Verslag oud-archief over 1949.
      7  Zie de beschrijving ervan in HVS nrs. 469 en 472.
      8  Een doos, 1907-1930; na 1930 bevindt de correspondentie zich tussen de correspondentie van de archivaris, hoofdzakelijk in dossier 6.4.
      9  Deze catalogus is aanwezig in HVS onder nr. 335 (7 delen).
      10  Bibliotheek stadsarchief nr. H 165.
      11  Zo werd bij vluchtig doornemen van de correspondentie o.a. gevonden:
      - in 1915 zijn verschillende uniformen zwaar door motten aangetast; in 1921 worden enige nieuwe uniformen aangekocht.
      - in 1927 worden verworven schuttersjas, sabel, koppel, pet enz. afkomstig van majoor Snoeck.
      - in 1922 komt bericht binnen dat de door G. Diepen, oud-commandant der schutterij (overleden 1918) ten behoeve van het schutterijmuseum afgestane diploma's bij zijn zoon, Mgr. A.F. Diepen, kunnen worden afgehaald. Deze diploma's zouden hem destijds bij zijn aftreden als commandant (187O) zijn aangeboden. Volgens de agenda van de burgemeester (1922 nr. 55) waren de diploma's in "gebeeldhouwde lijsten" gevat. Op het archief is alleen teruggevonden een diploma voor George Diepen als erelid van de Scherpschuttersvereniging der d.d.schutterij uit 1876, niet ingelijst (thans archief van die vereniging, inv. nr. 50).
      12  Zie de plaatsingslijsten in de bijlage.
      13  Bruikleenverklaring d.d. 19-10-1951 in archief stadsarchivaris dossier 6.4.
      14  HVS nrs. 310 en 321.
      15  HVS nr. 308.
      16  Knipsels dossier 355.2 I: HVS nrs. 327a en 327 b; doss.355.2 II: HVS nrs. 450, 451a, 457, 471, 472, 474, en van 454 de kranteverslagen van 1897 en 1898 (identificatie van laatstgenoemde onzeker); doss. 069 II: HVS nrs. 465 en 469; doss. 949.2 I: kranteverslag van 1913 vermeld bij HVS 147.
      17  HVS nrs. 333, 333a en 436a, zie de concordans op de inventaris van Essink-Broeders.



       

  • Hele toegang